ECLI:NL:RBNHO:2024:12236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/15/354305 / HA ZA 24-373
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B.M. Swart, dat gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.A.S. van Leeuwen, hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van een geldlening van € 153.000,00, vermeerderd met rente en kosten. De leningsovereenkomst werd op 29 januari 2023 gesloten, maar gedaagden hebben niet tijdig terugbetaald en hebben ook geen rentebetalingen verricht. Eiser heeft gedaagden in gebreke gesteld en uiteindelijk conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van gedaagden. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 oktober 2024 hebben gedaagden erkend de leningsovereenkomst te hebben ondertekend, maar betwistten de rechtsgeldigheid ervan, onder andere vanwege een vermeende taalbarrière. De rechtbank oordeelt dat de leningsovereenkomst rechtsgeldig is en dat gedaagden toerekenbaar tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief de gevorderde rente en kosten, en veroordeelt gedaagden tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 27 november 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/354305 / HA ZA 24-373
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. J.B.M. Swart te Almere,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2],
gedaagden,
advocaat mr. B.A.S. van Leeuwen te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 september 2024
  • de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024, ten behoeve van welke zitting [eiser] aanvullende producties heeft overgelegd en tijdens welke zitting de advocaat van [eiser] het woord gevoerd heeft aan de hand van spreekaantekeningen. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting aantekeningen bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] zijn op 20 juni 2022 eigenaar geworden van een woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 2] (hierna: de woning).
2.2.
Op 20 augustus 2022 hebben [gedaagden] aan AMS Bouwgroep B.V., onder leiding van [eiser], opdracht gegeven voor het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden aan de woning.
2.3.
Op 29 januari 2023 heeft [eiser] als schuldeiser met [gedaagden] als schuldenaar een overeenkomst van geldlening gesloten. Deze overeenkomst houdt het volgende in:

1.Hoofdsom

De schuldeiser heeft op 29-01-2023 een geldlening verstrekt ten bedrage van € 173.000,00 Zegge HONDERD DRI EN ZEVENTIG DUIZEND EURO

2.
Doel van de lening

Herstelwerkzaamheden doen op het adres [adres] – [postcode] [plaats 2]

3.
Rente
De rente bedraagt 10% per jaar. De jaarlijks verschuldigde rente wordt berekend over de in die periode nog uitstaande hoofdsom.
De rente wordt elke maand per de eerste van de maand betaald, voor het eerst per 2-februari-2023.
4.
Looptijd en aflossing

De totale schuld, dat wil zeggen hoofdsom plus rente, moet zijn afgelost op d.d. 31 december 2023. (…)

De overeenkomst is ondertekend en bevat het volgende goedschrift:
Hondert drien zenvetig duizend euro
2.4.
Het bedrag van de lening is niet tijdig terugbetaald. Ook zijn er geen rentebetalingen gedaan.
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagden] bij brief en e-mail van 30 april 2024 in gebreke gesteld en hen in de gelegenheid gesteld het op dat moment openstaande saldo bestaande uit hoofdsom, verschenen rente, en buitengerechtelijke kosten uiterlijk voor 6 mei 2024 te betalen.
2.6.
Bij brief van 10 mei 2024 heeft de advocaat van [eiser] nogmaals [gedaagden] gesommeerd het bedrag terug te betalen.
2.7.
[gedaagden] hebben op deze brieven niet gereageerd.
2.8.
Na daarvoor verkregen verlof van deze rechtbank heeft [eiser] op 18 juni 2024 conservatoir beslag doen leggen ten laste van [gedaagden] op een tweetal aan hen toebehorende onroerende zaken, waaronder de woning aan de [adres] te [plaats 2].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot:
  • betaling van € 153.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over dit bedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente over de contractuele rente vanaf 10 juli 2024 tot aan het moment van algehele voldoening,
  • betaling van € 22.835,64 in verband met de al verschenen contractuele rente t/m 9 juli 2023 (de rechtbank begrijpt: 2024) en te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 10 juli 2024 tot aan het moment van algehele voldoening,
  • betaling van € 3.025,85 ter zake van de buitengerechtelijke kosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment van dagvaarden tot aan het moment van algehele voldoening,
  • betaling van € 518,32 ter zake van de beslagkosten inclusief btw, te vermeerderen met de kosten van overbetekening van de dagvaarding en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden tot het moment van algehele voldoening,
  • betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] toerekenbaar tekort geschoten zijn in het nakomen van hun verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van € 153.000,00, te vermeerderen met rente en kosten, uit hoofde van een door partijen ondertekende overeenkomst van geldlening. Volgens [eiser] is sprake van een onderhandse akte en staat hiermee, gelet op de dwingende bewijskracht, vast dat [gedaagden] dit geldbedrag aan hem verschuldigd is.
4.2.
[gedaagden] hebben bij conclusie van antwoord de rechtsgeldigheid van de leningsovereenkomst betwist en aangevoerd dat zij de geldleningsovereenkomst niet kennen en zij nooit hun handtekening onder een dergelijk document hebben gezet. Verder hebben zij aangevoerd dat geen sprake is van wilsovereenstemming. Volgens [gedaagden] is sprake van een taalbarrière waardoor zij niet in staat waren om de volledige reikwijdte van de documenten te begrijpen en probeert [eiser] op deze manier om een vaste aanneemsom voor de werkzaamheden aan de woning te omzeilen en extra kosten in rekening te brengen. De rechtbank is van oordeel dat deze verweren van [gedaagden] moeten worden verworpen. De rechtbank legt dit hierna uit.
4.3.
Ter zitting van 21 oktober 2024 hebben [gedaagden], bijgestaan door een tolk, erkend dat zij de overeenkomst van geldlening hebben ondertekend. Bovendien heeft Danailova erkend dat zij zelf het goedschrift onder de overeenkomst heeft geschreven. Zij hebben verder bevestigd dat [eiser] vaker verbouwingswerkzaamheden voor hen heeft uitgevoerd en dat zij daarvoor nog bedragen verschuldigd waren aan [eiser]. Ook hebben zij erkend dat de overeenkomst van geldlening is opgemaakt om hen meer tijd te gunnen om het bedrag terug te betalen, maar dat zij geen geld hebben om hem te betalen.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat niet langer ter discussie staat dat de leningsovereenkomst door [gedaagden] is getekend en zij ook wisten waar zij voor tekenden. Dit blijkt ook uit de door [eiser] als productie 9 tot en met 12 overgelegde transcripties van gesprekken tussen partijen. Uit die transcripties blijkt ook voldoende dat er geen sprake was van een taalbarrière tussen [eiser] en [gedaagden]
4.5.
Door de erkenning door [gedaagden] staat het bestaan van de overeenkomst van geldlening vast. De geldleningsovereenkomst is een onderhandse akte en levert op grond van artikel 157 lid 2 Rv ten aanzien van de daarin opgenomen schuldbekentenis dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Uit de tekst van de overgelegde overeenkomst blijkt dat [gedaagden] over het geleende bedrag 10% rente verschuldigd was en de totale lening op 31 december 2023 afgelost moest zijn. Niet in geschil is dat met uitzondering van het direct afgeloste bedrag van € 20.000,- [gedaagden] geen betalingen heeft gedaan. De vorderingen van [eiser] tot betaling van de hoofdsom en van de contractuele rente worden dan ook toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de maandelijks verschuldigde contractuele rente is gedeeltelijk toewijsbaar. Deze vordering is op grond van het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tekens alleen toewijsbaar voorzover de betreffende maandrente langer dan een jaar verschuldigd is, een en ander op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ vermeld.
4.7.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen over de hoofdsom, overeenkomstig de op grond van artikel 96 lid 5 boek 6 BW vastgestelde normering die in het Besluitvergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is opgenomen. Dit betekent dat deze vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.789,05, (inclusief btw). Voor toewijzing van een hoger bedrag aan deze kosten bestaat geen grond. De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 2 juli 2024.
4.8.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. [eiser] vordert betaling van € 518,32 (inclusief btw). [eiser] heeft zijn vordering onderbouwd met de beslagstukken en de factuur van de deurwaarder. Dit bedrag zal worden toegewezen. Daarnaast zal een bedrag van € 1.929,00 worden toegewezen als salaris voor de advocaat.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen, op de wijze als hierna onder ‘de beslissing’ wordt vermeld.
4.10.
[gedaagden] worden hoofdelijk, in die zin dat de één betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
dagvaarding € 137,47
vastrecht € 2.626,00
salaris advocaat € 3.858,00 (2 punten à € 1.929,00)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging als onder de beslissing vermeld)
Totaal € 6.799,47
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is ook toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 153.000,- (honderddrieënvijftig duizend euro), te vermeerderen met de contractuele rente van 10% per jaar over dat bedrag vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over het gedeelte van de contractuele rente voor zover dat langer dan een vol jaar verschuldigd zal zijn, vanaf het moment dat deze contractuele rente één jaar verschuldigd is, tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 22.835,64 (tweeëntwintigduizend achthonderdvijfendertig euro en vierenzestig cent), ter zake van de reeds verschenen contractuele rente tot en met 9 juli 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens over het gedeelte van de reeds verschenen contractuele rente dat langer dan een vol jaar verschuldigd is, vanaf het moment dat deze contractuele rente één jaar verschuldigd is, tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 2.789,05 (inclusief btw), ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 2.447,32 ter zake van de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 2 juli 2024 tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat bedrag zal zijn bevrijd, in de proceskosten van [eiser] van € 6.799,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155