ECLI:NL:RBNHO:2024:12155

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
C/15/356029 / JU RK 24-1246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is behandeld in Haarlem, waar de kinderrechter de belangen van [de minderjarige] en de betrokken ouders heeft afgewogen. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder al maatregelen getroffen, waaronder een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, die beide zijn verlengd tot 15 november 2024.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 oktober 2024, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren, heeft de moeder telefonisch deelgenomen. De kinderrechter heeft de mening van [de minderjarige] gehoord, die aangaf het liefst bij haar moeder te willen wonen, maar ook tevreden is in het pleeggezin. De GI heeft positieve ontwikkelingen gerapporteerd over de omgang tussen [de minderjarige] en haar ouders, en er zijn plannen voor een vorm van co-ouderschap tussen de moeder en de pleegmoeder.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van ontwikkelingsbedreigingen voor [de minderjarige], onder andere door de persoonlijke problematiek van de ouders. Desondanks is er vooruitgang geboekt, en de kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen met twaalf maanden. Dit is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], die momenteel goed gedijt in het pleeggezin. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er toezicht moet blijven op de ontwikkelingen en de communicatie tussen de ouders moet worden verbeterd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/356029 / JU RK 24-1246
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A.E. Muller, kantoorhoudende in Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing van 7 oktober 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder was vergeten dat er een zitting zou plaatsvinden. Daarom heeft zij telefonisch deelgenomen aan de zitting.
1.4.
[de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een telefonisch gesprek met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2.
De feiten
2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 oktober 2022 [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en duurt nu nog tot 15 november 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 maart 2023 machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is steeds verlengd en duurt nu nog tot 15 november 2024.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Beide maatregelen zijn bij beschikking van 7 oktober 2024 voor een maand verlengd, omdat er geen zitting kon worden gepland voor het verlopen ervan. Voor het overige is de beslissing aangehouden tot de zitting van 28 oktober 2024.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI het volgende naar voren gebracht. De SIG de afgelopen periode heeft de omgang tussen [de minderjarige] en de ouders begeleid. De SIG ziet dat de omgang met beide ouders positief verloopt en ziet geen onveiligheid. Beide ouders ervaren een goede samenwerking met de pleegouders, en andersom. Daarom kunnen zij onderling goed afspraken maken, ook over bijvoorbeeld extra omgang. In juli 2024 heeft [de minderjarige] aangegeven het liefste bij de moeder te willen wonen. Ook gaf zij aan klaar te zijn om haar vader onbegeleid te zien, maar wel zeker te willen weten dat de omgang aangepast kon worden als het niet goed zou gaan. Omdat er het hele jaar 2024 geen nieuwe Veilig Thuismeldingen zijn geweest en het goed gaat met [de minderjarige] in de omgang met de ouders en in het pleeggezin, overweegt de GI een vorm van deeltijdpleegzorg. De GI wil inzetten op een soort ‘co-ouderschap’ tussen de moeder en de pleegmoeder en daarbij kijken welke rol de vader in het leven van [de minderjarige] kan vervullen. De pleegouders kunnen [de minderjarige] stabiliteit en structuur bieden en zij kan daarnaast een uitgebreidere omgang hebben met de moeder (nu twee overnachtingen per week) en eens per veertien dagen met de vader.
De GI ziet verder dat [de minderjarige] goed gedijt in het pleeggezin, waar zij de nodige structuur, rust en duidelijkheid krijgt. Daarnaast heeft zij het vertrouwen dat zij contact heeft met haar ouders, dat er naar haar wensen wordt geluisterd en dat de omgang waar mogelijk wordt uitgebreid. [de minderjarige] verbleef tot voor kort ook in een weekendpleeggezin, maar zij vond dit te veel.
De GI vond het eerder nodig dat [de minderjarige] duidelijkheid zou krijgen over haar perspectief. Omdat het verdelen van de verzorging en opvoeding tussen het pleeggezin en de ouders nu goed verloopt, heeft de GI besloten geen perspectiefonderzoek te laten uitvoeren.
Verder is het traject voor [de minderjarige] bij het KJTC eindelijk gestart, wat goed voor haar is.
De moeder krijgt nu ambulante opvoedondersteuning van de SIG. De inzet hiervan moet het komende jaar gemonitord worden. Ook is de SIG nog bij de vader betrokken, al wordt de omgang niet meer begeleid. Zo kan er meer zicht worden gekregen op de opvoedvaardigheden en problematiek van de ouders en hun interactie met [de minderjarige] , en daarmee op de vraag hoeveel [de minderjarige] bij elk van haar ouders kan zijn.
De GI ziet veel positieve veranderingen, maar deze zijn nog pril, zodat er toezicht op gehouden moet worden. Voorts is er geen enkele communicatie tussen de ouders, zodat er een tussenpersoon nodig is. Tot slot moet er worden gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders.
3.3.
[de minderjarige] heeft laten weten dat het gezellig is bij het pleeggezin, waar het goed met haar gaat. Zij wil echter het liefst weer bij haar moeder wonen. [de minderjarige] zou het daarom jammer vinden als er wordt beslist dat zij langer in het pleeggezin moet blijven. Zij vindt dat het goed gaat als zij bij de moeder is. [de minderjarige] is nu twee keer per maand bij haar vader.
[de minderjarige] heeft het gevoel dat zij niets heeft gehad aan de therapie waar zij een aantal keer heen is gegaan. Zij vond het ook niet leuk om daarheen te gaan.
3.4.
De moeder is het eens met verlenging van de ondertoezichtstelling. Ook vindt zij het goed dat zij de opvoeding van [de minderjarige] deelt met de pleegmoeder in een soort co-ouderschap. De moeder heeft met de GI en de pleegmoeder afgesproken dat, als [de minderjarige] meer bij de moeder verblijft, [de minderjarige] soms ook nog naar de pleegmoeder zal gaan.
3.5.
De vader is akkoord met het verzoek. Door en namens hem is naar voren gebracht dat hij de ondertoezichtstelling in het belang van [de minderjarige] vindt, omdat de ouders niet met elkaar communiceren en hij geen zicht heeft op de situatie bij de moeder. De vader denkt dat beide maatregelen nodig zijn zodat hij contact kan hebben met zijn dochter en om de omgang te kunnen uitbreiden. De vader is blij dat de omgang niet meer wordt begeleid en dat hij steeds meer contact heeft met [de minderjarige] . Zij heeft ook tegen hem gezegd dat zij nu bij hem wil overnachten. De vader voelt zich op de zitting overvallen met het idee van co-ouderschap tussen de moeder en de pleegmoeder, en is bang dat hij hierdoor buitenspel zal worden gezet. Hij hoopt dan ook dat de GI zijn rol in het leven van zijn dochter goed zal uitwerken. Tot slot ziet de vader hoe fijn [de minderjarige] het heeft bij haar pleegmoeder, met wie hij de communicatie als heel prettig ervaart.
3.6.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] nog steeds zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek en middelengebruik. Hierdoor is de opvoedsituatie bij hen beide onveilig geweest voor [de minderjarige] . In het verleden hebben er incidenten plaatsgevonden waarbij zij fysiek mishandeld is en de ouders voor haar onvoldoende emotioneel beschikbaar waren. Verder belastten zij [de minderjarige] met volwassenzaken
.Daarnaast kunnen de ouders niet met elkaar communiceren of samenwerken in belang van hun dochter. De omgang tussen hen en [de minderjarige] wordt opgebouwd na een periode waarin zij geen contact met hen wilde, en loopt nu goed. Deze positieve ontwikkelingen zijn echter nog pril en intensieve opvoedondersteuning voor de moeder is pas recent gestart. Sinds kort heeft [de minderjarige] behandeling bij het KJTC om het verleden te verwerken. Hier heeft zij weerstand tegen, maar de kinderrechter hoopt dat [de minderjarige] desondanks profiteert van deze hulp.
3.7.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd, omdat de ouders hulp in het vrijwillige kader in het verleden nooit hebben aanvaard. Zo liet de moeder bijvoorbeeld het CJG niet binnen. Verder lukt het de vader niet altijd om afspraken met hulpverlening na te komen.
3.8.
Ten slotte blijkt dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is. Voor nu schat de GI in dat de verzorging en opvoeding tussen vooral de moeder en de pleegmoeder kan worden verdeeld, met daarbij ook een rol voor de vader. De intentie is, dat als de verdere opbouw van de omgang goed blijft lopen, het aandeel van de ouders in de opvoeding steeds verder zal worden vergroot.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de hulpverlening die moet worden ingezet en de gestelde of te stellen doelen, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met twaalf maanden.
De komende periode moet de GI toezicht houden op de positieve ontwikkelingen en de uitbreiding van de omgang met beide ouders. De kinderrechter is van oordeel dat hierbij ook oog moet zijn voor de rol van de vader bij de opvoeding van [de minderjarige] .
Verder moet toezicht worden gehouden op de opvoedondersteuning van de SIG bij de moeder en moet de vader de (opvoed)hulp en ondersteuning krijgen die hij nodig heeft. Daarnaast moet de therapie van [de minderjarige] worden voortgezet, en moet blijken of zij nog baat zou hebben bij een coach of vertrouwenspersoon. Tot slot moet er worden gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Zij kan op dit moment nog niet volledig of overwegend bij (één van) haar ouders verblijven. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin, waar zij het naar haar zin heeft en weer kind kan zijn. Hier krijgt zij ook de structuur en voorspelbaarheid die zij nodig heeft. Gelet hierop zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]van 14 november 2024 tot 10 oktober 2025;
4.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg van 15 november 2024 tot 10 oktober 2025;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024 door mr. F. W. van Dongen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 18 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.