ECLI:NL:RBNHO:2024:12117

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
11321907 \ VV EXPL 24-159
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiseres in vordering tot vernietiging belastingaanslagen en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres, een soeverein/autonoom verklaard persoon, en de Gemeente [plaats]. De eiseres vorderde onder andere de vernietiging van belastingaanslagen en schadevergoeding van € 22.500,00. De rechtbank heeft de eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vernietiging van de belastingaanslagen, omdat zij niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De vordering tot schadevergoeding is afgewezen, omdat de eiseres niet voldoende onderbouwing had gegeven voor haar vordering en de kantonrechter niet bevoegd was om zich uit te laten over de belastingaanslagen, die onherroepelijk vaststonden. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de eiseres de belastingaanslagen had moeten aanvechten bij de belastingrechter en niet in kort geding. De eiseres is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de Gemeente [plaats] betalen, die zijn begroot op € 678,00.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11321907 \ VV EXPL 24-159
Vonnis in kort geding van 4 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
GEMEENTE [plaats],
zetelende te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: Gemeente [plaats],
gemachtigde: mr. A.G. Hendriks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de producties van Gemeente [plaats];
- de mondelinge behandeling van 21 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiser].

2.De feiten

2.1.
Aan [eiser] is op 26 februari 2021 een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 2021 (belastingaanslag 2021) toegezonden. Op dit biljet is onder meer een totaalbedrag vermeld van € 832,06 aan onroerendezaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing. [eiser] heeft deze belastingaanslag niet betaald. De ontvanger van Gemeente [plaats] heeft in verband daarmee op 24 juli 2021 een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van € 961,06. Dit bedrag bestaat uit het bedrag van de belastingaanslag 2021 en de kosten van de aanmaning en van het dwangbevel.
2.2.
Aan [eiser] is op 25 februari 2022 een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 2022 (belastingaanslag 2022) toegezonden. Op dit biljet is onder meer een totaalbedrag vermeld van € 866,29 aan onroerendezaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing. [eiser] heeft deze belastingaanslag niet betaald. De ontvanger van Gemeente [plaats] heeft op 2 juli 2022 een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van € 1.001,29. Dit bedrag bestaat uit het bedrag van de belastingaanslag 2022 en de kosten van de aanmaning en van het dwangbevel.
2.3.
In beide dwangbevelen wordt [eiser] bevel gedaan om het totaal verschuldigde binnen twee dagen te betalen. Daarbij is vermeld dat wordt overgegaan tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel als niet wordt betaald, en dat dit betekent dat beslag wordt gelegd op bijvoorbeeld eigendommen, tegoeden of inkomsten. De dwangbevelen vermelden tenslotte dat tegen de tenuitvoerlegging op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 verzet kan worden gedaan bij de rechtbank.
2.4.
Bij uitspraak buiten zitting van deze rechtbank (bestuurszaken) van 6 februari 2023 is het beroep tegen de belastingaanslag 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is geen rechtsmiddel ingesteld. Tegen de belastingaanslag 2022 is geen beroep ingesteld.
2.5.
Op 13 maart 2024 heeft de belastingdeurwaarder van Gemeente [plaats] [eiser] thuis bezocht om een nog niet betaalde belastingschuld tot een bedrag van € 2.532,00 te innen en anders beslag te leggen. Omdat de belastingdeurwaarder [eiser] niet thuis heeft getroffen, heeft hij schriftelijk bericht achtergelaten dat hij [eiser] de tijd geeft binnen twee werkdagen te betalen. In dit bericht is vermeld dat de belastingdeurwaarder [eiser] binnenkort opnieuw zal bezoeken als zij niet betaalt. Voorts is in dit bericht vermeld dat zij dan nog de gelegenheid heeft om aan de belastingdeurwaarder te betalen, en dat hij zal overgaan tot beslaglegging indien zij niet betaalt, waarbij de toegang tot de woning wordt geforceerd indien zij niet thuis is.
2.6.
Partijen hebben over en weer gecorrespondeerd over de betaling van de belastingaanslagen 2021 en 2022. [eiser] heeft daarbij schriftelijk vragen gesteld over - kort gezegd - wie bevoegd is tot het opleggen van de belastingaanslagen, wat de functie van die persoon is en of er ondertekende documenten zijn waaruit een en ander blijkt. [eiser] heeft tot op heden niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij wijze van voorlopige voorziening de vordering van Gemeente [plaats] te vernietigen, de executie- en invorderingsmaatregelen te schorsen, Gemeente [plaats] te verplichten alle opgevraagde documenten aan [eiser] te overleggen en Gemeente [plaats] te veroordelen tot betaling van € 22.500,00, vermeerderd met de rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt dat zij bereid is te betalen indien Gemeente [plaats] aantoont dat zij bevoegd is belastingaanslagen op te leggen en dat [eiser] heeft ingestemd met het betalen van belasting. [eiser] stelt voorts dat zij (im)materiële schade heeft geleden die door Gemeente [plaats] vergoed moet worden, omdat zij slapeloze nachten heeft gehad door dit geschil en Gemeente [plaats] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder overeenkomst of wilsverklaring een financiële vordering aan [eiser] op te leggen en te weigeren de opgevraagde documenten te overleggen. [eiser] stelt ten slotte dat zij spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat zij door de executiemaatregelen noodzakelijke goederen dreigt te verliezen en een minderjarig kind heeft dat aandacht moet besteden aan haar studie.
3.3.
Gemeente [plaats] voert verweer. Gemeente [plaats] stelt dat de verkeerde partij is gedagvaard en dat de procedure bij de verkeerde rechter aanhangig is gemaakt. [eiser] had op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen verzet moeten komen bij de rechtbank door dagvaarding van de ontvanger, in plaats van een kortgedingprocedure bij de kantonrechter te starten. Voor zover de kantonrechter zich wel over de tenuitvoerlegging zou kunnen uitlaten, geldt dat de belastingaanslagen inmiddels onherroepelijk vast staan. Ten slotte stelt Gemeente [plaats] dat de gevraagde voorziening niet is onderbouwd. Gemeente [plaats] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waarover kan de kantonrechter als kort gedingrechter een beslissing nemen?4.1. Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat zijn taak als kort gedingrechter beperkt is tot de zaken die door hem ten gronde worden behandeld en beslist (artikel 254 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Dat betekent dat de kantonrechter in dit geval alleen een beslissing kan nemen over de vordering tot betaling van € 22.500 (artikel 93 Rv). Voordat de kantonrechter dat doet, zal hij eerst kort ingaan op de redenen waarom hij niet bevoegd is een voorziening te geven met betrekking tot de overige vorderingen.
4.2.
De kantonrechter kan zich niet uitlaten over de vraag of de belastingaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de belastingrechter de daarvoor bevoegde rechter is. Om een oordeel van de belastingrechter te verkrijgen moet op tijd bezwaar en (hoger) beroep worden ingesteld. In deze zaak moet ervan uitgegaan worden dat de termijnen om bezwaar en (hoger) beroep in te stellen inmiddels zijn verstreken, zodat de belastingaanslagen onherroepelijk vaststaan. Ter voorlichting van [eiser] merkt de kantonrechter nog op dat voor het rechtsgeldig opleggen van een belastingaanslag niet is vereist dat de belastingplichtige te kennen heeft gegeven dat zij ermee instemt dat een aanslag wordt opgelegd.
4.3.
Omdat [eiser] de belastingaanslagen 2021 en 2022 niet heeft betaald, heeft de ontvanger dwangbevelen uitgevaardigd. Op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 kan een belastingschuldige (in dit geval [eiser]) zich bij de rechtbank verzetten tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen door dagvaarding van de ontvanger die deze heeft uitgevaardigd. Uit dit artikel volgt ook dat het betoog dat een belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld daarbij geen kans van slagen heeft. Gemeente [plaats] is niet de ontvanger die de dwangbevelen heeft uitgevaardigd, en de kantonrechter is niet de bevoegde rechtbank als bedoeld in artikel 17 van de Invorderingswet 1990. De kantonrechter kan zich dus niet over de gevraagde schorsing van de executie- en invorderingsmaatregelen uitlaten.
4.4.
Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de vordering tot overlegging van documenten nauw verwant houdt met de vordering tot betaling die hierna aan de orde zal komen, is de voorzieningenrechter en niet de kantonrechter bevoegd zich hierover uit te laten.
Wat is het juridisch kader van een kort gedingprocedure waarbij een geldbedrag is gevorderd?
4.5.
Het gaat hier om een in kort geding gevraagde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.6.
Daarnaast is met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter moet daarbij niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiser] op Gemeente [plaats] voldoende aannemelijk is. Ook moet er sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de kantonrechter daarnaast oordelen over de vraag of er - kort gezegd - een risico van onmogelijkheid van terugbetaling bestaat, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
Heeft [eiser] een spoedeisend belang?
4.7.
Met inachtneming van dit juridisch kader beoordeelt de kantonrechter de vraag of [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot betaling van
€ 22.500,00.
4.8.
[eiser] voert ten aanzien van het spoedeisend belang in deze zaak het volgende aan. [eiser] heeft een brief ontvangen waarin staat dat de tenuitvoerlegging van de invordering van de belastingaanslagen met de sterke arm zal plaatsvinden als zij niet zelf tot betaling overgaat. [eiser] heeft de zorg voor een minderjarig kind die naar school moet en daarvoor toegang tot een laptop nodig heeft. Ter zitting heeft zij nader toegelicht dat ook andere roerende zaken, zoals bedden en de wasmachine, noodzakelijk zijn voor de zorg van haar minderjarige kind. Deze goederen dreigt zij nu te verliezen.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee niet heeft onderbouwd dat er sprake is van een spoedeisend belang die maakt dat een onmiddellijke voorziening in de vorm van betaling van € 22.500,00 is vereist.
Is het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk?
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] gevraagd op grond waarvan zij aanspraak maakt op € 22.500,00, en heeft zij verwezen naar de door haar aan Gemeente [plaats] verzonden aanmaningen gedateerd op 7 mei 2024, 12 juni 2024, 14 juli 2024 en 14 augustus 2024. Deze aanmaningen kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet dienen als onderbouwing van de vordering tot vergoeding van schade. In die aanmaningen wordt weliswaar verwezen naar een ‘fictieve vordering’, en wordt een aantal wetsbepalingen genoemd, maar uit die aanmaningen kan niet worden afgeleid waarop het daarin genoemde bedrag ‘totaal te voldoen’ van € 22.500,00 concreet is gebaseerd. [eiser] heeft evenmin op enige andere wijze toegelicht dat zij schade heeft geleden die Gemeente [plaats] moet vergoeden en hoe zij het bedrag van de schade heeft berekend.
4.11.
De kantonrechter zal de vordering tot betaling van € 22.500,00 afwijzen en [eiser] voor het overige in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
4.12.
Ter zitting heeft [eiser] op de vraag van de kantonrechter of zij de belastingaanslagen niet kan of niet wil betalen geantwoord dat zij bereid is te betalen indien Gemeente [plaats] aantoont dat zij bevoegd is belastingaanslagen op te leggen en dat [eiser] heeft ingestemd met het betalen van belasting. Uit hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen volgt dat:
- voor het rechtsgeldig opleggen van een belastingaanslag niet is vereist dat [eiser] daarmee instemt;
- ervan uitgegaan moet worden dat de belastingaanslagen inmiddels onherroepelijk vaststaan; en,
- dat een verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen in een procedure bij de bevoegde rechtbank gebaseerd op het betoog dat de belastingaanslagen ten onrechte zijn opgelegd geen kans van slagen heeft.
4.13.
Om verder oplopende kosten en eventueel beslaglegging te voorkomen geeft de kantonrechter [eiser] daarom nadrukkelijk in overweging tot betaling van de openstaande belastingschulden over te gaan.
Wie wordt veroordeeld in de proceskosten?
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Gemeente [plaats] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering tot betaling van € 22.500,00 van [eiser] af,
5.2.
verklaart [eiser] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.
De griffier De kantonrechter