In deze zaak vorderen de passagiers compensatie van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vanwege een vertraging van hun vlucht van San José naar Amsterdam. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder en moesten op 27 en 28 juli 2023 van San José via Frankfurt naar Amsterdam vliegen. Door een vertraging van de vlucht van San José naar Frankfurt hebben zij hun aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist, wat resulteerde in een aankomstvertraging van 3 uur en 35 minuten. De passagiers vorderen een schadevergoeding van € 1.800,00, plus bijkomende kosten, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij vertragingen van meer dan drie uur.
De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals problemen met de cabineconfiguratie en slotrestricties van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelt dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter stelt vast dat een deel van de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de volledige schade.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering van de passagiers af, omdat de vervoerder voldoende maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken. De proceskosten worden toegewezen aan de passagiers, die ook veroordeeld worden tot betaling van nakosten. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 13 november 2024.