ECLI:NL:RBNHO:2024:12056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
15/272528-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor invoer van cocaïne met afwijzing verzoek jeugdstrafrecht

Op 22 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 augustus 2024 bijna 5 kilo cocaïne naar Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf. De officier van justitie had een hogere straf van 38 maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die 22 jaar oud is en twee kinderen heeft die onder voogdij zijn geplaatst. De verdachte had verklaard dat zij onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen was om de drugs te vervoeren, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte ten tijde van het feit meerderjarig was. De rechtbank concludeerde dat de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verdachte als first offender aangemerkt, wat heeft geleid tot een iets lagere straf dan geëist.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/272528-24 (P)
Uitspraakdatum: 22 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. de Leeuw en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het opzet heeft de raadsman bepleit dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van een hoeveelheid van bijna
5 kilo cocaïne. Zij wist weliswaar dat zij drugs in een korset vervoerde en dat zij daarvoor betaald zou krijgen, maar zij wist niet concreet om welke hoeveelheid het ging.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 8 november 2024 heeft afgelegd;
  • het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 19-21);
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina’s 75-77);
  • het rapport Douanelaboratorium d.d. 4 september 2024 (dossierpagina 93).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de exacte hoeveelheid drugs in het korset. Voor zover de raadsman daarmee heeft willen aangeven dat de verdachte geen opzet had op de exacte hoeveelheid cocaïne die zij heeft ingevoerd, te weten 4989,92 gram, wordt het volgende overwogen. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zij wist dat zij drugs mee zou nemen. Nu de exacte hoeveelheid van de cocaïne die zij invoerde niet ten laste is gelegd, maar
een hoeveelheid, heeft dit verweer geen gevolgen voor de bewezenverklaring, zodat de rechtbank voorbij gaat aan dit verweer.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 26 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is pas 22 jaar en heeft twee kinderen die bij anderen onder voogdij zijn geplaatst. Ondanks het feit dat er geen reclasseringsrapport ligt, ziet de raadsman aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte is een kwetsbaar en naïef persoon, die zich snel laat beïnvloeden door andere personen. De verdachte woont niet op haarzelf en is niet in staat haar leven zelfstandig vorm te geven.
De raadsman heeft verzocht om, met toepassing van het jeugdstrafrecht, aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het jeugdstrafrecht niet van toepassing is, dan verzoekt de raadsman subsidiair om aanhouding van de behandeling op de terechtzitting, teneinde een reclasseringsrapport op te laten maken.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden, af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en om aan de verdachte een gevangenisstraf van
30 maanden, met aftrek van voorarrest, op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft bijna 5 kilo cocaïne Nederland ingevoerd. Deze cocaïne bevond zich in pastavorm in een korset dat zij aan had. Zij wist dat er verdovende middelen in dit korset waren gestopt.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ondermijning en zware gewelds- en levensdelicten. Met haar handelen draagt de verdachte daar aan bij en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bepalingen van het Jeugdstrafrecht toepast. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in deze zaak geen reclasseringsadvies is uitgebracht. De inhoud van het dossier, noch de indruk van de verdachte ter zitting, geeft aanknopingspunten om af te wijken van de hoofdregel dat bij een jongvolwassene het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De enkele omstandigheid dat de verdachte in het land van herkomst in erbarmelijke omstandigheden leefde is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om een reclasseringsrapport op te laten maken, zoals verzocht door de raadsman.
Straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de straf vermeldt in de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten. Bij de invoer van een gewicht tussen 4000 en 5000 gram is als oriëntatiepunt een gevangenisstraf tussen de 36 en 38 maanden opgenomen.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zij werd gedwongen om de drugs naar Nederland te vervoeren. Zij zou 12 dagen zijn opgesloten in een huis en zijn bedreigd met een vuurwapen. De raadsman heeft verzocht om met deze omstandigheden rekening te houden in de strafoplegging.
De rechtbank acht dit verhaal ongeloofwaardig en ziet geen aanleiding om daarmee rekening te houden in de strafoplegging. De verdachte is ten eerste pas op een laat tijdstip, te weten ter terechtzitting, met deze verklaring gekomen. Bij de Koninklijke Marechaussee is zij uitgebreid verhoord en heeft zij een ander verhaal verteld.
Ook de overige stukken in het dossier geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat het verhaal van de verdachte waar is. In de telefoon van de verdachte zijn appgesprekken tussen haar en ‘Bempie’ aangetroffen, die haar zou hebben bedreigd. Uit de inhoud van deze gesprekken blijkt geenszins van bedreigingen of druk die op de verdachte zou zijn uitgeoefend.
Wel heeft de rechtbank oog voor de moeilijke persoonlijke omstandigheden van deze jonge en kwetsbare verdachte. De verdachte heeft geen opleiding gehad. Zij is 22 jaar en moeder van twee kinderen die allebei uit huis zijn geplaatst. Zij heeft geen inkomen, geen geld om haar kinderen te onderhouden en geen eigen huisvesting. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte een first offender is. De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding om enigszins af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, in dit geval passend is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. P.A. Hesselink en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 november 2024.