6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ruim twee kilo cocaïne ingevoerd in Nederland. Deze cocaïne bevond zich in een korset en een onderbroek die de verdachte droeg op het moment dat hij Nederland via Schiphol inreisde.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ondermijning en gewelds- en levensdelicten. Met zijn handelen draagt de verdachte hieraan bij en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 september 2024 waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit meerderjarig. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in het reclasseringsrapport van 24 oktober 2024 toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. De verdachte maakt volgens de reclassering een jonge, naïeve en in enige mate kwetsbare indruk. Hij lijkt onvoldoende in staat om de risico’s van zijn gedrag/handelen in te schatten en daarnaast lijkt hij ondoordachte keuzes te maken, waarbij hij in enige mate een impulsieve indruk maakt en sprake lijkt van gebrekkige coping- /handelingsvaardigheden. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en het hebben van een dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding.
De rechtbank is van oordeel dat het reclasseringsrapport onvoldoende aanleiding geeft om af te wijken van de hoofdregel dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. De verdachte komt volgens het rapport weliswaar jong, naïef en enigszins impulsief over, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte zijn school heeft afgerond en hij een baan had. Hij is feitelijk woonachtig op Curaçao en is zonder zijn moeder naar Nederland gekomen, zonder een concreet plan, maar wel met het doel om zich in Nederland te vestigen en een nader te bepalen opleiding te volgen. Hij heeft verklaard bij een nicht in Dordrecht te kunnen verblijven, maar verdere informatie over deze nicht ontbreekt volledig, waardoor het de rechtbank niet duidelijk is geworden of en hoe sprake is van pedagogische beïnvloeding. Daar komt bij dat de verdachte enkel uit financieel gewin heeft gehandeld, hij een forse beloning voor de smokkel tegemoet zou zien en hij zich min of meer bewust was van de risico’s van zijn handelen, doordat hem naar eigen zeggen van te voren is voorgehouden dat hij (maximaal) twee tot drie maanden gevangenisstraf zou krijgen. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het advies van de reclassering niet volgen en geen toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank de zogenoemde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Bij de invoer van een gewicht tussen 2000 en 3000 gram is als oriëntatiepunt een gevangenisstraf tussen de 24 en 30 maanden opgenomen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf oog voor de nog jonge leeftijd van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden, zijn open houding op zitting en voor zijn medewerking aan het onderzoek. De rechtbank ziet, gelet hierop, aanleiding om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten. Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt ten aanzien van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, in dit geval passend is. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van deze straf in een Justitiële Jeugdinrichting te gelasten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.