ECLI:NL:RBNHO:2024:12035

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/15/349862 / JU RK 24-375
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 30 oktober 2024 tot 30 april 2025. De zaak betreft de minderjarige die onder toezicht is gesteld en in een pleeggezin verblijft. De ouders van [de minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet voldoende aan zijn problematiek heeft gewerkt om [de minderjarige] bij hem terug te plaatsen. De moeder is het eens met de verlenging van de uithuisplaatsing, terwijl de vader verzoekt om afwijzing van het verzoek. De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen van de gezinsvoogdijorganisatie (GI) meegenomen, die heeft aangegeven dat de vader niet in staat is om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. De kinderrechter heeft ook de zorgen over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige] en de problemen die zij ervaart, in haar overwegingen betrokken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De kinderrechter hoopt op een positieve samenwerking tussen de vader en de nieuwe jeugdbeschermer, en dat de omgang met de ouders kan worden uitgebreid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/349862 / JU RK 24-375
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclasseringte Velserbroek,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige ],
geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige ] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
[de pleegvader] en [de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van 5 april 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 15 oktober 2024;
- de e-mailberichten van de pleegouders van 17 en 18 oktober 2024;
- de brief van de pleegouders van 22 oktober 2024;
- het e-mailbericht, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 25 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader met zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordigers van de GI.
Verder was als toehoorder aanwezig [begeleider] , begeleider van de vader van DNO Doen.
1.3.
De pleegouders hebben de rechtbank schriftelijk bericht niet op de zitting aanwezig te kunnen zijn.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige ] .
2.2.
[de minderjarige ] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 mei 2019 [de minderjarige ] onder toezicht gesteld tot 30 april 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 september 2019 een machtiging verleend om [de minderjarige ] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin. Deze machtiging is daarna telkens verlengd en duurde tot 7 mei 2021.
2.5.
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige ] bij de gezaghebbende vader. Deze machtiging is steeds verlengd en heeft geduurd tot 30 april 2023.
2.6.
Bij beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 14 april 2023 is het hoofdverblijf van [de minderjarige ] bij de vader bepaald.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 augustus 2023 is [de minderjarige ] uithuisgeplaatst in een pleeggezin. Deze machtiging is steeds verlengd en duurt nu nog tot 30 oktober 2024.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 5 april 2024 is het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar te verlengen, voor zes maanden toegewezen. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden om te onderzoeken of uitbreiding van de omgang tussen [de minderjarige ] en de ouders mogelijk is. Verder moet na deze termijn duidelijk te zijn of de insteek van de GI een thuisplaatsing bij de vader is, waarbij de voorwaarden waaraan de vader moet voldoen, duidelijk moeten zijn. Ook moet over zes maanden meer duidelijkheid zijn of een plaatsing bij de moeder tot de mogelijkheden behoort.
3.2.
De GI heeft bij brief van 15 oktober 2024 laten weten het aangehouden deel van het verzoek te handhaven. De afgelopen periode is met gesprekken en observaties tijdens de begeleide omgang onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de omgang uit te breiden en wat de mogelijkheden zijn voor thuisplaatsing bij één van de ouders.
De GI is van mening dat de vader sinds de uithuisplaatsing niet aan zijn problematiek heeft gewerkt. Hij is vooral boos en gaat de strijd met hulpverlening en de GI aan. Hij heeft wel contact gezocht met de Brijder, maar geen hulp geaccepteerd voor zijn verslaving omdat hij niet opgenomen wil worden. Verder heeft hij nog steeds schulden en heeft hij telkens alleen voor korte tijd werk. Daarnaast is de hulp van 10 voor Toekomst gestopt, omdat [de minderjarige ] niet meer bij de vader woont en hij niet aan zijn doelen heeft gewerkt.
Ook verloopt het contact tussen de vader en [de minderjarige ] niet altijd goed. Hij bespreekt soms volwassen zaken met haar, waar zij last van heeft. Verder heeft hij de omgangsbegeleider een keer uitgescholden in het bijzijn van [de minderjarige ] , die daarvan is geschrokken. Na de wisseling van omgangsbegeleider eind juli 2024 weigerde de vader een kennismaking met de nieuwe begeleider en heeft hij een aantal weken geen contact gehad met de jeugdbeschermer. Daardoor heeft [de minderjarige ] haar vader enkele weken niet gezien, en miste zij hem. Verder valt het op dat [de minderjarige ] na de omgang met vader altijd moe en overprikkeld is. Zij heeft een aantal dagen nodig om hiervan te herstellen. Het lijkt erop dat de vader niet in staat is het belang van zijn dochter voorop te stellen. Ook laat hij zich nog steeds moeizaam begeleiden. Gelet op het voorgaande vindt de GI terugplaatsing bij de vader niet in het belang van [de minderjarige ] . Daarnaast is uitbreiding van de omgang tussen hen nu niet aan de orde.
Verder vindt de GI een plaatsing bij de moeder geen optie. Het is op dit moment voor haar een te grote verantwoordelijkheid en belasting om volledig voor [de minderjarige ] te zorgen, ook gelet op de trauma- en de persoonlijke problematiek van [de minderjarige ] . Daarnaast is het familiesysteem sinds de geboorte van [de minderjarige ] voortdurend met elkaar in een strijd verwikkeld en is het niet in [de minderjarige ] ’sbelang dat zij hierin wordt teruggeplaatst. [de minderjarige ] heeft op veel verschillende plekken gewoond en komt nu tot rust. Vanuit deze rust kan zij een liefdevolle band met haar moeder opbouwen. De begeleide omgang verliep goed, zodat is besloten dat begeleiding niet meer nodig is.
De GI vindt dat de plaatsing binnen het huidige multi-therapeutische gezinssysteem moet voortduren, zodat [de minderjarige ] continuïteit ervaart en zich zo goed mogelijk verder kan ontwikkelen. Dit gezin is perspectiefbiedend, zodat [de minderjarige ] er zo nodig voor de lange termijn kan verblijven. De GI heeft nog geen perspectiefbesluit genomen, maar zal dit wel gaan doen.
Tot slot heeft de GI naar voren gebracht zich zorgen te maken over de seksuele ontwikkeling van [de minderjarige ] . Hulpverleners, school en pleegzorg melden regelmatig zorgelijke uitspraken en gedrag van [de minderjarige ] . Ook valt op dat zij regelmatig op bepaalde momenten pijn heeft aan haar geslachtsdeel, waarvoor geen fysieke oorzaak lijkt te zijn. De pleegouders krijgen intensieve begeleiding van Levvel om hier zo goed mogelijk mee om te gaan.
3.3.
De moeder is het eens met het verzoek. Zij ziet dat [de minderjarige ] problemen heeft vanwege de gebeurtenissen in het verleden. De moeder is blij met de uitbreiding van haar omgang met [de minderjarige ] . Ook is het fijn dat de omgang nu in het Omgangshuis plaatsvindt, omdat het contact dan meer is zoals het thuis zou zijn.
3.4.
Namens de vader is verzocht om het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen. De vader is van mening dat de GI sinds de beschikking van april 2023 weinig regie heeft gevoerd. Hij heeft er veel moeite mee dat de betrokken hulpverleners en jeugdbeschermers steeds wisselen. Dit zorgt voor hem bij oplopende frustratie en onduidelijkheid. Ook is niet duidelijk wat de GI van hem verwacht. De vader ervaart verder dat hij vrijwel geen terugkoppeling krijgt van de omgangsmomenten, zodat hij niet kan verbeteren wat er tijdens de omgang niet goed loopt. De vader heeft het gevoel dat al vaststaat dat [de minderjarige ] niet meer bij hem zal worden teruggeplaatst. Het is verder onjuist dat hij geen stappen zet. Hij staat inmiddels onder bewind voor zijn schulden en accepteert hulp van DNO Doen. Vanwege de hele situatie heeft de vader geen vertrouwen in de huidige jeugdbeschermer.
3.5.
De pleegouders hebben schriftelijk laten weten dat het bij hen goed gaat met [de minderjarige ] . Wel zien zij veel problemen bij haar, zoals woede-uitbarstingen. De pleegouders merken echter dat [de minderjarige ] leerbaar is.
3.6.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige ] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Gebleken is dat de vader onvoldoende aan zijn eigen problematiek heeft gewerkt om [de minderjarige ] nu bij hem te kunnen terugplaatsen. Verder is de vader lastig te begeleiden en handelt hij soms op een manier die niet in het belang is van [de minderjarige ] . Zo belast hij haar met volwassen zaken en wilde hij geen kennismaken met de nieuwe omgangsbegeleider, waardoor zijn dochter hem enkele weken moest missen.
Hoewel [de minderjarige ] en de moeder een fijne omgang hebben, is de volledige opvoeding nu te zwaar voor haar. Dit geldt nog meer omdat [de minderjarige ] vanwege haar verleden meer van haar opvoeder(s) vraagt dan een gemiddeld kind.
[de minderjarige ] is in het pleeggezin tot rust gekomen, maar zij laat nog steeds zorgelijk gedrag zien, waar gespecialiseerde hulp voor nodig is. Gelet hierop zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen met zes maanden.
De kinderrechter is van oordeel dat er oog moet zijn voor de periode waarin [de minderjarige ] onzekerheid over haar perspectief kan verdragen. De GI heeft aangekondigd een perspectiefbesluit te zullen nemen, zodat daarvoor gedegen onderzoek zal moeten worden gedaan.
De kinderrechter hoopt dat de omgang van [de minderjarige ] met haar ouders kan worden uitgebreid en dat er een positieve samenwerking zal ontstaan tussen de vader en de nieuwe jeugdbeschermer [vertegenwoordiger van de GI] .

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige ]in een voorziening voor pleegzorg, namelijk een pleeggezin, van 30 oktober 2024 tot 30 april 2025;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024 door mr. F. W. van Dongen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 18 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.