ECLI:NL:RBNHO:2024:12018

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
15/162043-23 en 15/130139-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag in vereniging en bedreiging in vereniging met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 11 september 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland in Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag in vereniging en bedreiging in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 juni 2023 te Uithoorn, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer met een mes heeft bedreigd en meerdere keren heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting is de tenlastelegging besproken, waarbij de verdachte zich op verschillende punten heeft verdedigd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er sprake was van medeplegen en heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie toegewezen, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamerjeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/162043-23 en 15/130139-21 (tul)
Uitspraakdatum: 11 september 2024
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 augustus 2024 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
in de Basisregistratie Personen ingeschreven te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Poort, kantoorhoudende te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een (kap)mes/machete heeft gestoken en/of gesneden in de rug,
althans het lichaam, van voornoemde [het slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een (kap)mes/machete heeft gestoken en/of gesneden
in de rug, althans het lichaam, van voornoemde [het slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te Uithoorn , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- op die [het slachtoffer] af te komen lopen en/of
- dicht bij die [het slachtoffer] te gaan staan en/of
- (vervolgens) een mes te tonen en/of in de richting van die [het slachtoffer] te houden en/of
- (vervolgens) die [het slachtoffer] proberen te vloeren/naar de grond te brengen en/of
- (vervolgens) achter die [het slachtoffer] aan te rennen en/of
- stekende bewegingen te maken met een mes in de richting van die [het slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1
primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen kan niet kan worden opgemaakt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [het slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Zo kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood is geweest en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Er is immers geen letstelverklaring waaruit blijkt dat sprake was van een reële kans op de dood dan wel het raken van vitale lichaamsorganen. Het is gebleven bij oppervlakkige snijwonden op de bovenrug. Daarbij komt dat het onduidelijk is hoe groot het mes was en wat de afstand tussen verdachte en het slachtoffer was gedurende de achtervolging.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, behoudens het medeplegen, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 1, primair en subsidiair, en 2 ten laste gelegde feiten stelt de verdediging dat geen sprake is van medeplegen, omdat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [de medeverdachte] (hierna: medeverdachte). Niet alle onder 2 ten laste gelegde gedragingen zijn dan ook toe te rekenen aan verdachte, waaronder het proberen te vloeren van het slachtoffer.
Daarnaast is er volgens de verdediging sprake van eendaadse samenloop met betrekking tot de ten laste gelegde feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde
feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering medeplegen feit 1 primair en feit 2
De rechtbank concludeert – anders dan de verdediging bepleit – dat wel sprake is van medeplegen wegens een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte ten aanzien van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten gelet op de volgende omstandigheden.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte en medeverdachte samen waren ten tijde van het telefoongesprek tussen verdachte en zijn vriendin over haar conflict met het slachtoffer. Het slachtoffer verklaart in de aangifte dat verdachte hem tijdens dat telefoongesprek, dat op de luidspreker stond, heeft bedreigd met de dood. Daarna hebben zij volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting het mes van verdachte opgehaald en zijn zij samen op de bromfiets richting het slachtoffer gereden. Uit de verklaring van het slachtoffer dat zijn vriend heeft gezien dat de andere jongen (medeverdachte) ook een mes bij zich had en de camerabeelden waarop te zien is dat NN2 (medeverdachte) een lang voorwerp in zijn hand vast heeft tijdens het incident, maakt de rechtbank op dat ook medeverdachte een mes heeft meegenomen.
Uit zowel de aangifte als de verklaring van verdachte ter zitting blijkt verder dat verdachte samen met medeverdachte de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. Verder blijkt uit de camerabeelden in samenhang bezien met de verklaring van het slachtoffer en het letsel dat hij heeft opgelopen, dat het slachtoffer direct is weggerend, dat verdachte en medeverdachte vervolgens beiden met een voorwerp (te weten een mes) achter het slachtoffer zijn aangerend en dat er tijdens het rennen stekende/slaande bewegingen zijn gemaakt door verdachte. Volgens het slachtoffer (in de aangifte) hebben zowel verdachte als medeverdachte geroepen dat hij moest blijven staan en heeft medeverdachte geprobeerd het slachtoffer te vloeren toen hij weg probeerde te rennen. Dit laatste is ook bevestigd door verdachte ter zitting. Daar komt nog bij dat getuige [getuige] (vriend van het slachtoffer) heeft verklaard dat hij niks kon doen omdat de medeverdachte naar hem toe kwam met een mes en hem uitschold. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat zijn vriend heeft gedreigd de vriend van het slachtoffer, die achter hen aan kwam rennen, weg te jagen.
Gelet op al deze omstandigheden dan wel gedragingen van zowel verdachte als medeverdachte in samenhang bezien, acht de rechtbank de nauwe en bewuste samenwerking bewezen. Dat medeverdachte het slachtoffer zelf niet heeft gestoken is niet relevant.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 1 primair
Uit de verklaring van verdachte ter zitting en de aangifte is gebleken dat sprake was van een gering conflict tussen de vriendin van verdachte en het slachtoffer, wat uiteindelijk heeft geleid tot een confrontatie tussen verdachte, medeverdachte en het slachtoffer. Verdachte heeft niet alleen de confrontatie opgezocht, maar heeft hierbij bewust een – naar zijn zeggen ter terechtzitting – keukenmes meegebracht. Bij het zien van het slachtoffer is verdachte achter hem aangerend en heeft zijn mes getrokken, waarmee hij meermaals hakkende bewegingen heeft gemaakt richting het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer – in ieder geval twee keer – heeft geraakt. Dit terwijl het slachtoffer de confrontatie uit de weg wilde gaan, door bij het zien van verdachte en het mes dat verdachte toonde, direct weg te rennen.
Verdachte heeft, terwijl hij achter het slachtoffer aanrende (dus in beweging was) met een scherp en behoorlijk groot (keuken)mes meermaals op korte afstand hakkende bewegingen gemaakt richting het bovenlichaam van het slachtoffer die aan het wegrennen (dus eveneens in beweging) was. Hiermee heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer dodelijk zou worden geraakt. De stelling van de verdediging dat zowel de grootte van het mes als de afstand tussen verdachte en het slachtoffer onduidelijk was doet hier niet aan af. Verdachte heeft zelf namelijk ter terechtzitting verklaard dat het een keukenmes betrof van in totaal ongeveer 25 centimeter. Daarnaast was er sprake van een ongecontroleerde situatie, omdat zowel verdachte als het slachtoffer continu in beweging waren. Het is dan ook reëel dat verdachte het slachtoffer op een andere plek had kunnen raken, waaronder zijn nek en hoofd, of dieper had kunnen verwonden, wat volgens het rapport Forensisch medisch onderzoek van 1 december 2023, ernstige gevolgen met zich mee had kunnen brengen. Hieruit blijkt namelijk onder meer het volgende: “
Er lopen meerdere belangrijke anatomische structuren in de schouderregio. […] Bij het toebrengen van een steekverwonding, waarbij dieper gelegen anatomische structuren geraakt kunnen worden, kan ook een (slag)ader geraakt worden. Wanneer een (slag)ader geraakt wordt, in combinatie met de longvliezen, kan er bloed in de borstholte lopen en een bloedige klaplong ontstaan (hemothorax). Bij aanzienlijk bloedverlies en een spanningsklaplong kunnen een levensbedreigende situatie veroorzaken.”
Gelet op het forensisch medisch onderzoek en de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden. Dat het letsel van het slachtoffer desondanks beperkt is gebleven, doet daar niet aan af.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank zal, gelet op bovenstaande, poging tot doodslag in vereniging wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Zoals ook is betoogd door de verdediging en de officier van justitie, is met betrekking tot het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren namelijk in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 juni 2023 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes heeft gestoken in de rug, van voornoemde [het slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 29 juni 2023 te Uithoorn , tezamen en in vereniging met een ander, [het slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- op die [het slachtoffer] af te komen lopen en
- dicht bij die [het slachtoffer] te gaan staan en
- een mes te tonen en in de richting van die [het slachtoffer] te houden en
- die [het slachtoffer] proberen te vloeren en
- achter die [het slachtoffer] aan te rennen en
- stekende bewegingen te maken met een mes in de richting van die [het slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
(eendaadse samenloop van)
poging tot doodslag in vereniging.
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in vereniging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de algemene voorwaarde en de bijzondere, dadelijke uitvoerbare, voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en daarnaast een forse voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal, zoals de Raad stelt, namelijk zorgen voor een verharding van en demotivatie bij verdachte, terwijl er recent sprake is van een positieve ontwikkeling. Zo heeft verdachte zich het afgelopen jaar aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en is niet gerecidiveerd. Hij is verder bezig met het vinden van een stageplek en hij stelt zich open voor behandeling bij de Waag.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de
rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de
omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een
en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder overweegt de rechtbank dat sprake is van zeer ernstige feiten waarbij de
verdachte zelf onder meer hevig geweld heeft toegepast door met een mes hakkende bewegingen te maken richting het bovenlichaam van het slachtoffer en hem hierbij te raken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een mes heeft meegenomen naar een confrontatie en uiteindelijk het conflict tussen het slachtoffer en zijn vriendin op zo’n gewelddadige en bedreigende manier heeft willen oplossen, terwijl er geen enkele aanleiding voor was. Het conflict tussen zijn vriendin en het slachtoffer was namelijk klein en het slachtoffer rende vrijwel meteen weg. Er mag van geluk worden gesproken dat het letsel van het slachtoffer als gevolg van de steken beperkt is gebleven. Het had veel slechter kunnen aflopen. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld in het algemeen nog lang de negatieve gevolgen ervaren. Deze feiten hebben ook daadwerkelijk grote gevolgen gehad voor het slachtoffer, vooral mentaal, wat ook blijkt uit de toelichting van de raadsman van het slachtoffer ter terechtzitting.
Dit soort feiten zorgt tot slot ook voor maatschappelijke onrust en versterkt de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder ten nadele van verdachte rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte, gedateerd 19 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict met een wapen (mes) is veroordeeld. Dit was een deels voorwaardelijke veroordeling voor een vergelijkbaar ernstig geweldsdelict waarvan hij ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep en toezicht, begeleiding en behandeling ontving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 20 augustus 2024, van de Raad en het ongedateerde verslag van [behandelaar] , behandelaar van de Waag.
Het rapport van de Raad van 20 augustus 2024 houdt — kort en zakelijk weergegeven — onder meer het volgende in.
De Raad vindt het belangrijk dat verdachte zijn leven buiten de [JJI] (hierna: JJI) (verder) gaat opbouwen, met de nodige behandeling en coaching om zo de kans op recidive te verkleinen. De behandeling en begeleiding dienen met name gericht te zijn op het vergroten en versterken van de grip op zijn handelen, keuzes en denken alsmede zijn probleemoplossend vermogen en vaardigheden. Stress en het zelfstandig willen oplossen van problemen zijn namelijk risicofactoren gebleken. Daarnaast is het afgelopen jaar gebleken dat een gestructureerde dag invulling moeizaam van de grond komt, wat mogelijk komt door zijn enigszins zelfbepalende gedrag en gebrek aan vaardigheden.
De Raad heeft dan ook geadviseerd een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van de voorlopige hechtenis. Daarnaast wordt geadviseerd om een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan forensische behandeling, zoals vanuit de Waag of een vergelijkbare instantie;
- meewerkt aan coaching zoals vanuit Nova Forte of een vergelijkbare instantie;
- een gestructureerde dag- en vrijetijdsbesteding heeft;
- verboden wordt om met het slachtoffer direct of indirect contact te leggen of te laten leggen met uitzondering van een herstel- bemiddelingstraject;
waarbij aan de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte
ten behoeve daarvan te begeleiden. Verdachte is daarbij van rechtswege verplicht zijn
medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Hierbij adviseert de Raad een dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, wegens de verdenking van een ernstig geweldsdelict en de ingeschatte kans op herhaling.
Mochten deze afdoeningen als niet toereikend worden bevonden, dan adviseert de Raad om aanvullend een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
De Raad heeft zijn strafadvies ter terechtzitting gehandhaafd en hieraan toegevoegd dat wegens het verkleinen van het recidiverisico gekozen is voor behandeling in plaats van afstraffing. Recent is er sprake van een gedragsverandering bij verdachte, wat ook blijkt uit informatie van de Waag. Verdachte toont inmiddels inzicht, maar hij dient dit nog in de praktijk toe te passen en daarom is behandeling, begeleiding en mogelijk ook systeemtherapie noodzakelijk. Jeugddetentie wordt dan ook niet in het belang van verdachte geacht omdat dit hem vermoedelijk zal demotiveren. Daarnaast is de behandeling van de Waag eindelijk van de grond gekomen en dit zal stopgezet worden indien hij opnieuw vast komt te zitten. Er is geen gedragsbeïnvloedende maatregel geadviseerd, omdat er geen persoonlijkheidsonderzoek heeft plaatsgevonden. In het verleden heeft er al een dubbel persoonlijkheidsonderzoek plaatsgevonden en er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor de noodzaak van een aanvullend onderzoek.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting naar voren gebracht dat de schorsingsperiode wisselend is verlopen. Gezien wordt dat hij baat heeft bij strakke regels en afspraken, maar dat hij lastig te motiveren is. Indien hij meer vrijheden heeft, moeilijke vragen krijgt of aangesproken wordt op zijn gedrag, wordt hij koppig en opstandig. Er heeft geen terugmelding plaatsgevonden wegens het belang van voorzetting van de behandeling voor de onderliggende problematiek. De onderliggende problematiek is op dit moment echter nog onduidelijk, al zijn er wel vermoedens.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, deels voorwaardelijk. De intentie van de rechtbank daarbij is dat verdachte niet zal hoeven terugkeren naar een [JJI] voor de veroordeling van deze feiten. De op te leggen jeugddetentie is lager dan geëist door de officier van justitie gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de positieve houding die hij (zoals de Raad vaststelt) aanneemt ten aanzien van bijvoorbeeld hulpverlening en behandeling. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie een proeftijd verbinden van twee jaren. De rechtbank zal daarbij bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de algemene voorwaarde en de na te noemen, uit het advies van de Raad en de aanvulling ter zitting, voortvloeiende bijzondere voorwaarden, waaronder forensische behandeling, systeemtherapie, coaching, dagbesteding en een contactverbod. Daarmee zal – ter voorkoming van recidive – toezicht, begeleiding en behandeling kunnen voortduren en wordt voorkomen dat betrokkene contact opneemt met het slachtoffer.
Gezien het verloop van het eerder opgelegde jeugdreclasseringstoezicht, de leeftijd van
verdachte tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten en het advies van de Raad, ziet
de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de gecertificeerde instelling De Jeugd- en gezinsbeschermers te Haarlem, opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en
verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank zal bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaar zijn. Verdachte heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het meermaals steken van het slachtoffer in de rug. Dit terwijl hij circa drie jaar geleden nog is veroordeeld voor een vergelijkbaar geweldsdelict. De rechtbank is daarom, in het licht bezien van het risico op herhaling dat is vastgesteld door de Raad, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast is de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat, naast de jeugddetentie, verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.440,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en een hoofdelijke veroordeling. De gestelde schade bestaat uit € 309,00 aan materiële schade en € 4.131,00 aan immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit de beschadigde jas (€110,00) en het shirt (€ 80,00) alsmede verloren airpods (€ 119,00).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzen van de vordering tot schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht om afwijzing dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de materiële schade bestaande uit de airpods omdat niet gebleken is van rechtstreekse schade. De verdediging heeft matiging van de resterende vordering bepleit met verwijzing naar de schattingsbevoegdheid van de rechtbank wegens het ontbreken van (voldoende) onderbouwing.
Ten aanzien van de materiële schade, te weten de jas en het shirt, overweegt de rechtbank dat onderbouwing van de geleden schade aan de kledingstukken ontbreekt, maar dat vaststaat dat hier schade aan is opgelopen en dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en acht de gevorderde bedragen van de raadsman van de benadeelde partij redelijk. De rechtbank schat het deel van de kosten dat voor vergoeding in aanmerking komt dan ook op € 190,00, bestaande uit de jas ad € 110,00 en het shirt ad € 80,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de overige materiële schade afwijzen, omdat het causaal verband tussen de verloren airpods en de onder feit 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten niet aannemelijk is.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 4.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en de ernst en impact van de onder feit 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten, zoals ook ter zitting nader is toegelicht door de raadsman van de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De betalingsverplichting wordt hoofdelijk opgelegd. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag in vereniging en bedreiging in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 15 november 2021 in de zaak met parketnummer 15/130139-21 heeft de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van deze rechtbank verdachte ter zake van poging tot moord, een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd voor de duur van 140 dagen.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, welke proeftijd bij vonnis van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank van 4 april 2023 in de zaak met parketnummer 15/003147-23 is verlengd met de duur van één jaar.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 18 november 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd(e) vonnis en beslissing vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 november 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 juli 2024 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de onder parketnummer 15/130139-21 voorwaardelijke opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 140 dagen, alsnog ten uitvoer zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft die vordering ter zitting van 28 augustus 2024 gehandhaafd.
Door de verdediging is geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van deze vordering, te weten 100 dagen jeugddetentie, en tot omzetting van deze jeugddetentie in een werkstraf alsmede een verlenging van de proeftijd voor de resterende voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen.
De Raad heeft geadviseerd om de voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen en deze om te zetten naar een werkstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van de deskundigen ten aanzien van de tenuitvoerlegging en is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is echter – anders dan de Raad adviseert en de verdediging betoogt – van oordeel dat omzetting van de jeugddetentie naar een werkstraf niet passend is. Verdachte heeft zich eerder tijdens de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, waaronder steekwapenbezit, waarna hij van de kinderrechter bij wijze van allerlaatste kans de mogelijkheid heeft gekregen zich opnieuw aan de algemene- en bijzondere voorwaarden te houden middels verlenging van de proeftijd. Nu heeft verdachte zich echter weer schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit met gebruik van een mes, vergelijkbaar met het feit waarvoor de voornoemde voorwaardelijke straf is opgelegd. Gelet op de eerder geboden kans en de ernst van het huidige delict, acht de rechtbank het dan ook noodzakelijk dat verdachte de consequenties van zijn handelen nu ervaart.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
honderdtachtig (180) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot honderdzesendertig (136) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zal meewerken aan forensische behandeling vanuit de Waag of een vergelijkbare instantie;
- zal meewerken aan coaching vanuit Nova Forte of een vergelijkbare instantie;
- zal meewerken aan systeemtherapie;
- een gestructureerde dag- en vrijetijdsbesteding heeft;
- op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [het slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , met uitzondering van een herstelbemiddelingstraject.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Diakenhuisweg 19
(2033 AP) te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel
77aa van die wet uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorlopige
hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de
opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een
andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
honderdtwintig (120) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zestig (60) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.190,00, bestaande uit € 190,00 voor de materiële en
€ 4.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [het slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de meer of anders gevorderde materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [het slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.190,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door
0 dagengijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van
die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot
betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot
tenuitvoerleggingvan de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2021, gewezen onder parketnummer 15/130139-21, met dien verstande dat de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van
honderdveertig (140) dagenwordt opgelegd.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. J.W. Moors en mr. S. Ok, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 september 2024.