ECLI:NL:RBNHO:2024:11958

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/4867
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van appartementen en verbouwen van bergingen in Zaandam

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 14 november 2024, is het beroep van Achilles Vastgoed B.V. tegen de afwijzing van hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van vier appartementen en het verbouwen van twee bergingen/garageboxen aan de [straat] [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3] te Zaandam beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad had de aanvraag op 22 juni 2023 geweigerd, onder verwijzing naar stedenbouwkundige bezwaren. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen en dat er geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel kan worden gedaan. De rechtbank concludeert dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/4867

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

Achilles Vastgoed B.V., statutair gevestigd in Bergen nh, eiseres

(gemachtigde: mr. drs. L.T. van Eijck van Heslinga),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

(gemachtigden: mr. S. van der Horst en mr. C.S. van der Stoop).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het bouwen van vier appartementen en het verbouwen van twee bergingen/garageboxen aan de [straat] [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] te Zaandam.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag om een omgevingsvergunning met het besluit van 22 juni 2023 geweigerd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [bestuurder] , bestuurder van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder. Tevens was namens verweerder aanwezig mr. [naam 1] en ir. [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 13 juli 2020 een verzoek om vooroverleg ingediend. Het verzoek om vooroverleg heeft betrekking op een aanvraag van eiseres om, in strijd met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan), vier appartementen te bouwen op de locatie [straat] [nummer 3] . [1]
2.1.
Blijkens een brief van 15 september 2020 van het college aan eiseres heeft het college medegedeeld dat zij positief staat tegenover het inrichtingsplan en heeft het college geadviseerd om verder te gaan met het plan. Op 24 december 2020 heeft eiseres de onder 1. genoemde aanvraag ingediend.
2.2.
Op 9 november 2021 heeft een stedenbouwkundig adviseur, op verzoek van het college, een inhoudelijk (negatief) advies uitgebracht.
2.3.
Vanaf 2 maart 2023 heeft het college het ontwerpbesluit d.d. 23 februari 2023 van de voorgenomen weigering van de omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Het college heeft bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit op de aanvraag van eiseres de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard op de voorbereiding van het besluit en heeft daarbij aan eenieder de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen.
2.4.
Op 11 april 2023 heeft eiseres een zienswijze ingediend. Op 13 juni 2023 heeft het college hierop gereageerd met een nota van beantwoording zienswijzen.
2.5.
Het college heeft de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning met het besluit van 22 juni 2023 geweigerd. Het college is niet bereid om af te wijken van het bestemmingsplan, omdat de aanvraag stuit op stedenbouwkundige bezwaren.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
5.1.
De aanvraag is ingediend vóór 1 januari 2024, namelijk op 24 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.3.
Niet in geschil is dat het bouwplan van eiseres in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Bij het uitoefenen van die bevoegdheid heeft het college beleidsruimte. Ook moet het college de betrokken belangen afwegen. De rechtbank toetst daarom de beslissing van het college om niet mee te werken met terughoudendheid.
Slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel?
6. Eiseres heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat zij, gelet op de brief van 15 september 2020, erop mocht vertrouwen dat haar aanvraag om een omgevingsvergunning zou worden toegewezen. Volgens eiseres verschilt het inrichtingsplan dat zij heeft ingediend bij haar verzoek om vooroverleg, en waarmee het college onder voorbehoud akkoord is gegaan, niet wezenlijk van het inrichtingsplan dat zij heeft ingediend bij haar aanvraag van 24 december 2020.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (de Afdeling) moeten, bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel, drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Kan die uitlating en/of gedraging worden gekwalificeerd als een toezegging? Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
6.2.
Uit de brief van het college van 15 september 2020 blijkt niet dat aan eiseres een onvoorwaardelijke toezegging is gedaan. In deze brief heeft het college namelijk het volgende geconcludeerd: “Het schetsontwerp geeft inzicht in een potentie op de plek. Er lijken geen bezwaren. Uit extra aangeleverde documentatie en adviezen kunnen mogelijk nog wel bezwaren volgen. Akkoord onder voorbehoud.” Dit betreft geen onvoorwaardelijke toezegging, omdat er een voorbehoud wordt gemaakt. Het college kan de aanvraag om een omgevingsvergunning alsnog weigeren, bijvoorbeeld naar aanleiding van gerezen bezwaren na een uitgebracht advies.
6.3.
Bij het college zijn dergelijke bezwaren ontstaan tegen de bouw van de vier appartementen naar aanleiding van het op 9 november 2021 uitgebrachte negatieve stedenbouwkundig advies. Dit advies is aanleiding geweest voor het college om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat uit het advies is gebleken dat het bouwplan, ingediend bij de aanvraag, vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet akkoord is (en ook verschilt van het inrichtingsplan dat is ingediend bij het verzoek om vooroverleg). Met andere woorden, het college heeft gebruik gemaakt van het in de brief van 15 september 2020 gemaakte voorbehoud. Er is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
7. Eiseres heeft in beroep verder – samengevat – aangevoerd dat het college vaker tweedelijns bebouwing toestaat in een achterkant-situatie, namelijk bij [straat] [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] , [straat] [nummers] en [straat] [nummer 7] , in afwijking van het bestemmingsplan. Volgens eiseres dient het college daarom ook in haar geval af te wijken van het bestemmingsplan.
7.1.
Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen op gelijke wijze behandeld moeten worden, tenzij een verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd is. Het gelijkheidsbeginsel vergt een consistent en doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en daarom een algemene gedragslijn volgt voor zijn optreden in vergelijkbare gevallen. [3] Als een beroep op het gelijkheidsbeginsel is onderbouwd, ligt het op de weg van het college om deugdelijk te motiveren dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan is gehouden om een gemaakte beoordelingsfout te herhalen. [4]
7.2.
Het college heeft, in reactie op hetgeen eiseres heeft aangevoerd, in haar verweerschrift van 10 oktober 2024 gemotiveerd waarom geen sprake is van gelijke gevallen ten aanzien van [straat] [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] . Ten aanzien van [straat] [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] heeft het college uitgelegd dat het hier een interne verbouwing betrof (niet zijnde nieuwbouw), waarbij de ruimtelijke uitstraling niet is veranderd en dat deze appartementen aan de voorzijde van de [straat] staan (openbare weg). Er is geen sprake van een achterkantsituatie. Ter onderbouwing heeft het college twee foto’s van GoogleMaps gevoegd bij het verweerschrift, waaruit dit blijkt. Ten aanzien van [straat] [nummer 7] heeft het college uitgelegd dat het hier gaat om een splitsing van een bestaande woning in drie appartementen. Ook dit gebouw is gelegen aan de openbare weg. Daar komt bij dat de omgevingsvergunning voor [straat] [nummer 7] in bezwaar alsnog is geweigerd. Ter zitting heeft het college gemotiveerd waarom er geen sprake is van een gelijk geval ten aanzien van [straat] [nummers] . Het college heeft uitgelegd dat ook hier sprake is van een andere situatie. Bij [straat] [nummers] was namelijk reeds sprake van een bouwvlak, gelegen aan de [straat] , niet op een binnenplein. Het betrof een enorme bedrijfshal die teruggebracht is naar zijn oorspronkelijk staat, waardoor het aanzicht van de [straat] is verbeterd.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op hetgeen geschreven onder 7.2., deugdelijk gemotiveerd heeft dat geen sprake is van rechtens vergelijkbare gevallen. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Heeft het college onzorgvuldig gehandeld?
8. Eiseres heeft in beroep tot slot aangevoerd dat het college met de weigering van de aanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres en de omwonenden, omdat met de weigering een sociaal onveilige restruimte in stand wordt gehouden. Volgens eiseres is het de taak van het college om een dergelijk sociaal onveilige situatie op te heffen, bijvoorbeeld door middel van de verlening van de omgevingsvergunning.
8.1.
Zoals reeds vermeld onder 5.3. heeft het college beleidsvrijheid om af te wegen of zij de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan verleent. Een eventuele afwijking van het bestemmingsplan mag echter niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
8.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de bouw van de vier appartementen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit komt omdat “in de meest recente versie van het bouwplan de ligging van het volume niet meer toereikend is voor een goede ruimtelijke inpassing. De recent gebouwde bouwwerken op de erven van de bewoners creëren een barrière ten aanzien van de enige mogelijke ‘voorkant’ van het gebouw en versterken de achterkantsituatie. Vanuit het aspect stedenbouw zien we de woonkwaliteit van de appartementen en verblijfskwaliteit van het groene pleintje op deze manier niet voldoende gewaarborgd. Er is dus niet voldoende grond om af te wijken van het beleid en het algemene principe om het wonen in de tweede lijn te minimaliseren in de stad”. Door het college wordt niet ontkend dat sprake is van een sociaal onveilige restruimte, maar het college stelt dat de onveilige situatie mogelijk met andere kleinere ingrepen verbeterd kan worden, bijvoorbeeld door het ophangen van camera’s of betere verlichting.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag om een omgevingsvergunning heeft kunnen komen. Het college heeft kenbaar de belangen van eiseres (en omwonenden) betrokken bij haar beslissing, maar had hierin geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft deugdelijk gemotiveerd waarom de bouw van de vier appartementen strijd zou opleveren met een goede ruimtelijke ordening en heeft terecht gesteld dat de bouw van de vier appartementen niet de enige mogelijke oplossing is voor de sociaal onveilige situatie op het pleintje. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.A.V. van Kleef, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1 luidt:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
Artikel 2.10 luidt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoel in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, […] tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
[…]
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk.
Artikel 2.12 luidt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
3˚. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bestemmingsplan [bestemmingsplan]
Artikel 6 Erven (E) luidt:
Doeleindenomschrijving
1. De gronden op de plankaart aangewezen voor Erven (E) zijn bestemd voor erven, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, en paden;
Bouwvoorschriften
2. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. aan- en uitbouwen van bijgebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
[…]

Voetnoten

1.Op de locatie [straat] [nummer 3] rust de bestemming ‘Erven’. Blijkens artikel 6 van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ zijn de gronden bestemd voor erven, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofgebouwen en paden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3256.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ELCI:NL:RVS:2018:2792.