ECLI:NL:RBNHO:2024:11842

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/15/356718 / KG ZA 24-528
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot een betalingsregeling tussen voormalig echtelieden en een B.V.

In deze zaak heeft eiseres, voormalig echtgenote van de bestuurder van gedaagde, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap (B.V.) van haar ex-echtgenoot. Eiseres vordert een betaling van € 175.129,50 van gedaagde, gebaseerd op een betalingsregeling die was overeengekomen in het kader van hun echtscheiding. De voorzieningenrechter heeft op 13 november 2024 geoordeeld dat de vordering van eiseres ineens opeisbaar is geworden, omdat gedaagde niet in staat was om zekerheid te stellen voor de vordering, zoals eerder afgesproken. Dit is vastgesteld in een proces-verbaal van 21 mei 2021, waarin werd afgesproken dat de vordering pas opeisbaar zou zijn als gedaagde zekerheid kon bieden. Aangezien gedaagde niet in staat was om een tweede hypotheek te vestigen op het registergoed, is de betalingsregeling niet nagekomen en is de vordering van eiseres direct opeisbaar geworden op grond van artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen, inclusief de contractuele rente van 5% vanaf de peildatum van 25 augustus 2020. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 4.050,42. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/356718 / KG ZA 24-528
Vonnis in kort geding van 13 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.A.Th. Klaver,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 september 2024, met producties 1-17;
- de aankondiging wijziging van eis van 29 oktober 2024, met bijlagen 1 en 2;
- de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnotities tevens wijziging van eis van mr. Klaver.

2.De uitgangspunten

2.1.
[de man] (hierna: [de man] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] en [de man] zijn voormalig echtelieden.
2.3.
[gedaagde] houdt zich onder andere bezig met het verlenen van zorg en begeleiding van mensen met een zorgbehoefte. Het registergoed aan [adres] te [plaats 3] is eigendom van [gedaagde] .
2.4.
In hun echtscheidingsprocedure hebben [eiseres] en [de man] overeenstemming bereikt over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Deze zijn vastgelegd in een proces-verbaal van 21 mei 2021. Daarin zijn ook afspraken vastgelegd tussen [eiseres] en [gedaagde] . Het proces-verbaal vermeldt:

- dat de vrouw per peildatum (25 augustus 2020) een vordering op de B.V. heeft van € 296.680,-, bestaande uit haar aandeel in de leningen van partijen aan de B.V. van € 200.000,- en van € 135.000,-, alsmede de rekening courant vordering per peildatum, die door partijen wordt gesteld op € 258.360,-;
- dat de BV met ingang van 1 juni 2024 € 1.700,- per maand aan de vrouw zal betalen en per 1 oktober 2025 € 2.700,- per maand, aanvankelijk uit hoofde van (achterstallige) rente over genoemde leningen, en zodra de achterstallige rente is voldaan, aan rente en aflossing;
- dat de vordering van de vrouw opeisbaar wordt zodra het registergoed aan [adres] te [plaats 3] wordt verkocht of op het moment dat de man overlijdt;
een en ander onder de voorwaarde dat de man in staat is de vrouw zekerheid te verschaffen voor haar vordering. De man heeft in dat kader verklaard bereid te zijn, indien mogelijk, ten gunste van de vrouw een recht van hypotheek te doen vestigen op bovengenoemd registergoed.
2.5.
Op of omstreeks 22 januari 2022 hebben partijen akkoord gegeven op de aanwijzing van de accountant van [gedaagde] om de vordering van de vrouw op [gedaagde] vast te stellen op € 175.129,50.
2.6.
Bij e-mail van 28 oktober 2024 heeft [gedaagde] aan de advocaat van [eiseres] meegedeeld dat ABN Amro niet akkoord gaat met het vestigen van een tweede hypothecaire inschrijving op het pand aan [adres] te [plaats 3] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde] veroordeelt met onmiddellijke ingang tot betaling aan [eiseres] van de vordering van [eiseres] op [gedaagde] van € 175.129,50, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% vanaf de peildatum;
subsidiair voorwaardelijk:
II. indien [gedaagde] alsnog stukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de bank wel toestemming verleent voor een tweede hypotheek tot zekerheidstelling van de vordering van [eiseres] :
[gedaagde] gebiedt aan een door [gedaagde] te kiezen notaris de schriftelijke opdracht geeft om een akte te verlijden en alle rechtshandelingen te verrichten, die nodig zijn tot het vestigen van een recht van hypotheek tot zekerheid van de vordering van [eiseres] op het registergoed aan [adres] [plaats 3] , onder verbeurte van een dwangsom, en bepaalt dat wanneer [gedaagde] niet binnen een week na het in dezen te wijzen vonnis de hiervoor genoemde schriftelijke opdracht aan genoemde notaris verstrekt, bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als genoemde schriftelijke opdracht aan een door [eiseres] te kiezen notaris;
meer subsidiair:
III. [eiseres] machtigt om de gevorderde schriftelijke opdracht aan een door haar te kiezen notaris namens [gedaagde] te verlenen;
primair en subsidiair:
IV. iedere andere voorziening treft, die de voorzieningenrechter geraden acht;
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [eiseres] is in het proces-verbaal van 21 mei 2021 akkoord gegaan met een betalingsregeling, onder de voorwaarde dat [gedaagde] zekerheid zou verschaffen voor haar vordering. [de man] heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde] verklaard bereid te zijn een hypotheek te doen vestigen op het registergoed aan [adres] te [plaats 3] . Omdat ABN Amro te kennen heeft gegeven niet mee te zullen werken aan het vestigen van een tweede hypotheek op het registergoed, is de betalingsregeling van de baan en de vordering van [eiseres] op [gedaagde] terstond opeisbaar geworden, gelet op artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij wil meewerken aan het stellen van zekerheid voor de vordering van [eiseres] , maar ABN Amro werkt niet mee aan het vestigen van een tweede hypothecaire inschrijving. [gedaagde] heeft een verzoek uitstaan bij ABN Amro om de huidige hypotheek van [gedaagde] te verhogen. Zij is van mening dat zij hiermee voldoet aan haar inspanningsverplichtingen om zekerheid te stellen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf
4.1.
Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Om een dergelijke vordering in kort geding te kunnen toewijzen, is nodig dat die vordering in voldoende mate vaststaat. Ook moet er sprake zijn van omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het risico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen in het geval hij in de bodemprocedure alsnog in het ongelijk wordt gesteld. Aan het vereiste spoedeisend belang worden minder hoge eisen gesteld wanneer een vordering in hoge mate aannemelijk is.
4.2.
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [de man] onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken. [eiseres] is geheel afhankelijk van [de man] als bestuurder van [gedaagde] . [gedaagde] heeft op dit moment geen inkomsten maar wel uitgaven en ook [de man] heeft een vordering op [gedaagde] .
Vordering ineens opeisbaar
4.4.
In dit kort geding gaat het in de kern om de vraag of de vordering van [eiseres] op [gedaagde] ineens opeisbaar is geworden door de aankondiging van [gedaagde] dat ABN Amro niet meewerkt aan het vestigen van een tweede hypotheek op haar registergoed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit inderdaad het geval is.
4.5.
In het proces-verbaal van 21 mei 2021 zijn [eiseres] en [gedaagde] overeengekomen dat [eiseres] een vordering op [gedaagde] heeft. [gedaagde] had daarbij recht op termijnbetalingen zodra zij zekerheid kon verschaffen voor de vordering van [eiseres] . Gebleken is echter dat [gedaagde] geen tweede hypotheek heeft kunnen vestigen op het registergoed. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat zij hoogstwaarschijnlijk ook geen medewerking van ABN Amro zal verkrijgen bij het verhogen van haar eerste hypotheek.
4.6.
De voorzieningenrechter leidt uit het voorgaande af dat [gedaagde] geen zekerheid kan verschaffen voor de vordering van [eiseres] . Van belang is daarbij dat, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, geen sprake is van een inspanningsverplichting maar van een resultaatsverplichting. Doordat [gedaagde] geen zekerheid kan verschaffen, kan zij niet langer aanspraak maken op de afgesproken betalingsregeling.
4.7.
Aangezien niet aan de voorwaarden voor de betalingsregeling is voldaan en partijen geen termijn voor de nakoming zijn overeengekomen, is de vordering van [eiseres] van € 175.129,50 ineens opeisbaar geworden op grond van artikel 6:38 BW. De voorzieningenrechter wijst daarom de betaling van het bedrag van € 175.129,50 toe.
Rente
4.8.
[eiseres] vordert dat het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de contractuele rente van 5 procent vanaf de peildatum 25 augustus 2020 tot aan de dag van voldoening van de vordering. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd. De rechtbank wijst daarom de contractuele rente van 5 procent toe.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.050,42

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 175.129,50, te vermeerderen met de contractuele rente van 5 procent vanaf 25 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening en waarop in mindering strekken de reeds door [gedaagde] aan [eiseres] betaalde bedragen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.050,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.