ECLI:NL:RBNHO:2024:11835

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/15/350850 / HA ZA 24-178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit geldleningsovereenkomst met toewijzing van hoofdsom, contractuele rente en buitengerechtelijke kosten

In deze civiele zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.S. de Haas, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.J.B. Bosscher, op basis van een geldleningsovereenkomst. De partijen hebben op 31 oktober 2017 een overeenkomst gesloten waarbij eiser een lening van € 100.000,- aan gedaagde heeft verstrekt, met een rente van 2% per kwartaal. Gedaagde heeft een deel van de lening afgelost, maar heeft de resterende hoofdsom van € 90.000,- niet terugbetaald. Eiser heeft gedaagde meerdere keren verzocht om terugbetaling, maar gedaagde heeft niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen.

Tijdens de zitting heeft gedaagde zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de onbetwiste hoofdsom van € 90.000,- toegewezen, evenals de contractuele rente van 2% per kwartaal over deze hoofdsom. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom en de contractuele rente is afgewezen. Eiser heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de rechtbank zijn toegewezen, evenals de wettelijke rente over deze kosten. De totale veroordeling is gemaximeerd tot € 100.000,-, exclusief de wettelijke rente.

De rechtbank heeft verder de beslag- en proceskosten toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De beslissing is genomen op 13 november 2024, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde in het ongelijk is gesteld en de proceskosten moet vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/350850 / HA ZA 24-178
Vonnis van 13 november 2024(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. G.S. de Haas te Geertruidenberg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. D.J.B. Bosscher te Halfweg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Partijen hebben een geldleningsovereenkomst gesloten. [eiser] heeft bij [gedaagde] de resterende hoofdsom van € 90.000,- opgeëist. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op contractuele rente, buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente, beslagkosten en proceskosten. [gedaagde] heeft schriftelijke verweer gevoerd tegen de berekening van de vordering (inclusief rente en kosten) en betwist dat buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Ter zitting heeft [gedaagde] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijst de onbetwiste hoofdsom van € 90.000,- en de daarover verschuldigde (vervallen) contractuele rente van 2% per kwartaal toe. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom en de contractuele rente wordt afgewezen. De buitengerechtelijke kosten zijn op de juiste wijze aangezegd en daarmee toewijsbaar, evenals de daarover gevorderde wettelijke rente. De rechtbank bepaalt daarbij dat deze veroordelingen – zoals gevorderd – worden gemaximeerd tot een totale betaling van € 100.000,- (exclusief de verschuldigde wettelijke rente). Verder worden de beslag- en proceskosten toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2024
  • de mondelinge behandeling van 8 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben op 31 oktober 2017 een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij [eiser] aan [gedaagde] een geldlening heeft verstrekt van € 100.000,- tegen een rente van 2% per kwartaal. In beginsel is de looptijd van de lening een jaar waarna aflossing betaling plaatsvindt. In onderling overleg kan worden besloten tot een verlenging.
2.2.
Op 12 januari 2022 heeft [gedaagde] eenmalig een bedrag van € 10.000,- als aflossing op de hoofdsom verricht.
2.3.
[gedaagde] heeft in totaal een bedrag van € 43.900,- aan rente betaald. De laatste rentebetaling is verricht op 19 september 2023.
2.4.
Bij brieven van onder meer 19 december 2023 en 10 januari 2024 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht tot terugbetaling van de geldlening over te gaan.
2.5.
Op 14 februari 2024 heeft de deurwaarder namens [eiser] een sommatie-exploot aan [gedaagde] betekend, waarbij [gedaagde] gesommeerd is tot terugbetaling van de hoofdsom van € 90.000,- exclusief de verschuldigde rente. Daarnaast is in het exploot de verschuldigdheid van incassokosten aangezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling:
I. van € 90.000,- ter zake hoofdsom uit overeenkomst van geldlening, te vermeerderen met een bedrag van € 6.861,18 terzake de contractuele rente van 2% per kwartaal vervallen tot de dag van dagvaarding te vermeerderen met een bedrag van € 2.026,75 inclusief btw terzake de buitengerechtelijke incassokosten alsmede de contractuele rente van 2% per kwartaal over € 90.000,- vanaf de dag van dagvaarding tot die van algehele voldoening maar tot maximaal € 100.000,-;
II. een bedrag van € 1.968,91 inzake de gemaakte kosten van het conservatoir beslag;
III. van de proceskosten aan de zijde van [eiser] gemaakt, waaronder de advocaatkosten, deurwaarderskosten, griffierechten, et cetera;
IV. van de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen;
V. van de nakosten en kosten van ten uitvoerlegging van dit vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de vordering heeft erkend. Ondanks herhaadelijke betaalverzoeken, aanmaningen en sommaties is [gedaagde] – in weerwil van talloze betalingstoezeggingen – in gebreke gebleven om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Uit de diverse overgelegde stukken blijkt dat er daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht om tot buitengerechtelijke incasso te komen.
3.3.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd. [gedaagde] voert aan dat de wijze van berekening van bedragen duister is, doordat betalingen op de hoofdsom en rente worden vermengd. Zonder toelichting begrijpt [gedaagde] ook niet waarom [eiser] twee keer contractuele rente van hem vordert in het petitum onder I. Verder valt op dat [eiser] onder III wettelijke rente vordert over ‘alle’ gevorderde bedragen, terwijl [gedaagde] al contractuele rente betaalt over de hoofdsom. Ook voldoet de aanzegging van de deurwaarder over de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten niet aan de rechtspraak van de Hoge Raad over vorm en inhoud van de zogenaamde veertiendagenbrief. De sanctie daarop is dat de buitengerechtelijke kosten niet zijn verschuldigd. Indien het onder I gevorderde toewijsbaar is moet uit het dictum zonder meer duidelijk zijn dat dit slechts kan leiden tot een betaling van maximaal € 100.000,- waarover de wettelijke rente niet van toepassing is.
3.4.
Ter zitting heeft [gedaagde] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Hoofdsom

4.1.
De rechtbank zal de onbetwist gelaten hoofdsom van € 90.000,- toewijzen.
Contractuele rente
4.2.
[eiser] maakt aanspraak op contractuele rente van 2% per kwartaal. De verschuldigdheid van het percentage van 2% contractuele rente per kwartaal is niet betwist. Dat het bedrag aan vervallen contractuele rente tot aan de dagvaarding € 4.834,43 bedraagt is ook niet betwist. De gevorderde contractuele rente van 2% per kwartaal vanaf de datum van dagvaarding is toewijsbaar. In de beslissing zal rekening worden gehouden met de beperking van de vordering tot een maximum van € 100.000,-
Buitengerechtelijke incassokosten
4.3.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [gedaagde] voert het verweer dat de deurwaarder namens [eiser] een aanmaning heeft gestuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), omdat medegedeeld is dat de betalingstermijn van veertien dagen ging lopen op de dag van betekening. Dit verweer faalt. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de veertien dagen termijn begint te lopen op de dag na de ontvangst daarvan. [1] De tekst in het exploot luidt: ‘
hierbij verzoeken wij u, en voor zoveel nodig sommeren wij u, het bedrag ad € 90.000,00 binnen veertien dagen vanaf de dag nadat dit exploot aan u is betekend (…)’. De lezing van [gedaagde] is dan ook onjuist. In het exploot staat immers ‘vanaf de dag
nadat’, zodat de termijn pas aanvangt op de dag ná de betekening van het exploot. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.4.
Verder maakt [eiser] aanspraak op wettelijke rente over alle gevorderde bedragen.
De wettelijke rente zal slechts worden toegewezen ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en de beslag- en proceskosten. De rechtbank zal dit hierna toelichten (zie 4.5 tot en met 4.7 en 4.9).
4.5.
Op grond van artikel 6:119 lid 3 BW loopt de bedongen rente die hoger is dan de wettelijke rente door nadat de schuldenaar is verzuim is gekomen. Voor wettelijke rente naast de contractuele rente bestaat geen wettelijke grondslag, zodat de rechtbank die gevorderde wettelijke rente zal afwijzen.
4.6.
Wat betreft de over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde wettelijke rente geldt het volgende. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten gaat de rente lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Dit is het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. Indien over het moment van betaling niets wordt gesteld, kan de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment van dagvaarding. De rechtbank zal de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten dan ook toewijzen vanaf de datum van dagvaarding, 19 maart 2024.
Beslagkosten
4.7.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 754,91 voor verschotten en € 1.214,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.214,00). De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 136,72
- griffierecht 1.005,00
- salaris advocaat 2.428,00 (2,0 punten × tarief € 1.214,00)
- nakosten
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.747,72
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 90.000,00 (negentig duizend euro),
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.834,43 aan vervallen contractuele rente,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen contractuele rente van 2% per kwartaal over het bedrag van € 90.000,00 met ingang van 19 maart 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.026,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
bepaalt dat de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.4 zijn gemaximeerd tot een totale betaling van € 100.000,00, met uitzondering van de toegewezen wettelijke rente,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proces- en beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.716,63 (€ 1.968,91+ € 3.747,72), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proces- en beslagkosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024. [2]

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 november 2016,
2.type: 1589