In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 november 2024 een beschikking gegeven over de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door de man, wiens moeder is overleden. De rechtbank verleent deze toestemming, ondanks de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator, die zich tegen de erkenning keerden. De moeder van de minderjarige is overleden, en de oma is momenteel de voogd. De man, die de biologische vader is, heeft verzocht om erkenning van zijn rol als vader en om gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is en dat de erkenning in overeenstemming is met het recht van het kind om te weten van wie het afstamt, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechtbank oordeelt dat de erkenning niet zal leiden tot een verstoring van de emotionele ontwikkeling van de minderjarige, ondanks de bezwaren van de bijzondere curator en de Raad. De rechtbank benadrukt dat de bezwaren vooral betrekking hebben op de toekomstige verzoeken van de man inzake gezag en omgang, en niet op de erkenning zelf. De rechtbank heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de gezagssituatie en omgangsregeling, maar de beslissing over deze verzoeken is aangehouden totdat de erkenning heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de bijzondere curator van haar taak ontheven, tenzij er tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.