ECLI:NL:RBNHO:2024:11830

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/15/321664 / FA RK 21-5201
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige na overlijden van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 november 2024 een beschikking gegeven over de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door de man, wiens moeder is overleden. De rechtbank verleent deze toestemming, ondanks de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator, die zich tegen de erkenning keerden. De moeder van de minderjarige is overleden, en de oma is momenteel de voogd. De man, die de biologische vader is, heeft verzocht om erkenning van zijn rol als vader en om gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is en dat de erkenning in overeenstemming is met het recht van het kind om te weten van wie het afstamt, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechtbank oordeelt dat de erkenning niet zal leiden tot een verstoring van de emotionele ontwikkeling van de minderjarige, ondanks de bezwaren van de bijzondere curator en de Raad. De rechtbank benadrukt dat de bezwaren vooral betrekking hebben op de toekomstige verzoeken van de man inzake gezag en omgang, en niet op de erkenning zelf. De rechtbank heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de gezagssituatie en omgangsregeling, maar de beslissing over deze verzoeken is aangehouden totdat de erkenning heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de bijzondere curator van haar taak ontheven, tenzij er tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vervangende toestemming erkenning | gezag | omgangsregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/321664 / FA RK 21-5201
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 november 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] , [land] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. F.R. Menso, thans mr. mr. Y. Bruin, kantoorhoudende te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard,
--tegen--
[de moeder],
overleden op [datum] te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen: mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Alkmaar,
en
ten aanzien van de verzoeken inzake omgang en gezag:
[de oma],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Alkmaar,
--betreffende--
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
vertegenwoordigd door de bijzondere curator [bijzondere curator] .
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Procedure

1.1.
In deze zaak is eerder beschikking gegeven op 1 februari 2022 en 1 juni 2022.
1.2.
Het verdere verloop van de zaak blijkt uit:
- het bericht van de advocaat van de man van 1 december 2022;
- de brief van mr. J.J.C. Engels van 25 november 2022;
- het bericht van de advocaat van de man van 3 januari 2023;
- het bericht van mr. J.J.C. Engels van 31 mei 2023;
- het email-bericht van de Raad van 22 juni 2023:
- het bericht van de bijzondere curator van 29 januari 2024;
- het bericht van mr. J.J.C. Engels van 22 april 2024;
- het bericht van mr. J.J.C. Engels van 26 juli 2024;
- de brief, met bijlagen, van de bijzondere curator van 6 september 2024.
1.3.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van
11 september 2024 in aanwezigheid van de man, bijgestaan door mr. Y. Bruin, en de oma, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels. Namens de Raad is verschenen [vertegenwoordiger van de raad]
Mr. Y. Bruin heeft het woord gevoerd aan de hand van een ter zitting overgelegde pleitnota.

2.Beoordeling

2.1.
Bij genoemde beschikking van 1 februari 2022 is [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige.
2.2.
Bij genoemde beschikking van 1 juni 2022 is de beslissing over alle verzoeken van de man (vervangende toestemming erkenning, gezag en omgang) pro forma aangehouden tot 1 december 2022, in afwachting van berichten van partijen over de resultaten van de hulpverlening. Nadien is de zaak op verzoek van partijen enkele keren aangehouden.
2.3.
Blijkens het door mr. J.J.C. Engels overgelegde uittreksel overlijdensakte is de moeder op [datum] te [plaats] overleden.
2.4.
De oma is sindsdien belast met de voogdij over de minderjarige.
2.5.
Ter zitting heeft de man betoogd dat hij, zeker nu de vrouw is overleden, erkenning wil van zijn rol als vader. Deze rol wil hij het liefst invullen door het gezag over de minderjarige te verkrijgen en volledig voor haar te gaan zorgen in [land] , waar hij in een appartement woont samen met zijn drie zonen in de leeftijd van 12 tot 19 jaar. De man is voornemens om dan het contact tussen de minderjarige en de oma te faciliteren. Hij wil ook dat zijn dochter zijn erfgenaam zal worden.
2.6.
Desgevraagd heeft de bijzondere curator haar advies gehandhaafd om afwijzend te beslissen op het verzoek van de man om hem vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen. Na de aanhouding van de zaak in 2022 heeft de man, ondanks zijn toezegging daartoe en zonder aanwijsbare redenen, niet aan de hulpverlening meegewerkt. Het advies over het verzoek om vervangende toestemming voor erkenning te verlenen komt aan op beantwoording van de vraag of de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt. Die vraag moet volgens de bijzondere curator bevestigend worden beantwoord, omdat de minderjarige veel heeft meegemaakt en omdat er zorgen over de minderjarige bestaan. Zij verblijft nu bij de oma die de zorg heeft over de drie kinderen van de moeder, onder wie een zoon die autistisch is. Oma verblijft voorlopig met hen in de voormalige huurwoning van de moeder, maar het is de vraag of zij daar mag blijven wonen als zij haar eigen koopwoning aanhoudt. Met alle stress en verdriet die de situatie met zich brengt, is het de vraag hoeveel oma aankan en ook hoeveel de minderjarige aankan. Door erkenning kan mogelijk een strijd ontstaan tussen de oma en de man over het gezag en de omgang betreffende de minderjarige. De man wil immers het liefst dat de minderjarige bij hem zal komen wonen. De minderjarige heeft rust nodig om het verleden te verwerken. Gelet op haar leeftijd is het van belang dat er geen juridische procedures worden gevoerd. Van belang is verder dat zij op enig moment statusvoorlichting krijgt, zodat zij te weten komt wie haar vader is. Op dit moment acht de bijzondere curator een erkenning een brug te ver.
2.7.
De Raad heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de bijzondere curator dat het onwenselijk is als de man de positie van juridisch vader krijgt. De Raad heeft gesteld dat een Raadsonderzoek ten opzichte van het advies van de bijzondere curator geen toegevoegde waarde heeft. De Raad heeft erop gewezen dat er veel is gebeurd in het leven van de minderjarige en dat het van belang is dat zij de stabiliteit blijft houden in het gezin dat nu wordt gevormd door oma en de twee andere kinderen van de moeder. Het is treurig dat de minderjarige sinds de vorige beschikking geen band met haar vader heeft kunnen opbouwen. Doordat de hulpverlening en begeleide omgang gedurende de aanhoudingstermijn niet van de grond is gekomen, heeft de man zijn kans op het vaderschap verspeeld, aldus de Raad. Het belang van de minderjarige als kwetsbaar meisje moet prevaleren.
De minderjarige is altijd gehecht geweest aan de moeder. Door het overlijden van de moeder is die hechting nu afgesneden. Dat is schadelijk voor de minderjarige, maar te herstellen door een nieuwe hechtingsrelatie op te bouwen met de oma. De wijze waarop de man spreekt over het belang van die hechtingsrelatie, miskent het belang daarvan voor de minderjarige. De man houdt er onvoldoende rekening mee dat de hechtingsrelatie met de oma wordt afgesneden wanneer hij de minderjarige erkent en vervolgens het gezag over haar krijgt. De rol die de man voor ogen heeft, is niet gericht op het belang van de minderjarige.
Wanneer vervangende toestemming voor erkenning aan de man zou worden verleend, zou volgens de Raad het traject dat de man en de moeder ooit met de hulpverlening zouden beginnen, door de oma en de man moeten worden gevolgd. Daarvoor is veel gezamenlijke bereidwilligheid en focus nodig. De huidige omstandigheden bieden niet een dergelijk perspectief. De minderjarige moet wel weten dat ze een vader heeft. Dat moet te zijner tijd op een neutrale manier worden gebracht.
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
vervangende toestemming erkenning
2.9.
In de beschikking van 1 juni 2022 is reeds overwogen dat op de bevoegdheid van de man tot erkenning Belgisch recht van toepassing is en dat erkenning naar dat recht mogelijk is. Daarvoor is wel de toestemming van de moeder vereist. En op die toestemming is, zoals in voornoemde beschikking is overwogen, Nederlands recht van toepassing. Op grond van artikel 10:95 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:204 lid 1 sub c BW heeft de man ook vervangende toestemming van de rechtbank nodig om de minderjarige te erkennen als de moeder is overleden. De rechtbank overweegt daartoe dat blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel onder het ontbreken van toestemming tot erkenning ook dient te worden begrepen het geval dat de moeder geen toestemming meer kan geven omdat zij is overleden. Deze situatie doet zich in deze zaak voor.
2.10.
In artikel 1:204 lid 3 BW is als voorwaarde voor het verlenen van vervangende toestemming opgenomen dat de man de verwekker dient te zijn. Daarover bestaat, zoals reeds in de beschikking van 1 juni 2022 is overwogen, geen discussie.
Voort is in genoemd artikel het criterium opgenomen waaraan de rechtbank moet toetsen om vervangende toestemming te kunnen geven: de toestemming van de moeder kan door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
Nu de moeder is overleden dient de rechtbank slechts te beoordelen of door de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang komt. Van schade aan de belangen van een kind in deze zin is volgens vaste rechtspraak slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
2.11.
De rechtbank is, in afwijking van de adviezen van de bijzondere curator en de Raad, van oordeel dat aan de man vervangende toestemming dient te worden verleend om de minderjarige te erkennen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
2.12.
De minderjarige heeft er recht op en belang bij dat zij weet van wie zij afstamt. Dit recht wordt beschermd door artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), waaruit volgt dat een kind, voor zover mogelijk, het recht heeft om te weten van wie het afstamt. Het uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. In beginsel zal de biologische werkelijkheid dus juridisch worden vastgelegd. Dit is slechts anders als het kind daardoor wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet aannemelijk is dat de minderjarige enkel door het verlenen van de vervangende toestemming tot erkenning zal worden belemmerd in haar evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De omstandigheid dat er tussen de man en de moeder sprake is geweest van strijd en een moeizame verstandhouding, hoeft niet te betekenen dat er tussen de man en de oma sprake zal zijn van een zelfde situatie. Het is waar dat een positie als juridisch vader, de man ook de mogelijkheid geeft om procedures over gezag en omgang voort te zetten dan wel te gaan voeren. Maar de minderjarige is net drie jaar geworden en zal de komende jaren zelf geen last of weet hebben van mogelijke juridische procedures. Ook het feit dat de minderjarige de man nog niet kent, is geen reden voor afwijzing van het verzoek.
De rechtbank concludeert dat de door de bijzondere curator en de Raad naar voren gebrachte bezwaren niet zozeer zien op het vastleggen van de rol van de man als juridisch vader, maar veeleer op de wens van de man om vervolgens gezag te verkrijgen over de minderjarige en met haar in gezinsverband te gaan leven. De daartoe strekkende verzoeken dienen echter te worden beoordeeld aan de hand van een ander toetsingskader dan het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning. De meeste van de door de Raad en de bijzondere curator genoemde bezwaren, zoals de angst dat de man de minderjarige zal weghalen uit haar vertrouwde omgeving en zal meenemen naar [land] of [land] , dienen naar het oordeel van de rechtbank pas bij de beoordeling van die verzoeken te worden gewogen.
Anders gezegd: de meeste bezwaren die naar voren zijn gebracht zien niet op afstamming, maar op gezag en omgang. De rechtbank ziet geen zwaarwegende bezwaren tegen het juridisch vastleggen van de onbetwiste afstammingsrelatie tussen de man en de minderjarige, die onder meer erfrechtelijke gevolgen heeft. De rechtbank zal het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van de minderjarige daarom toewijzen.
2.14.
Nu de aard van deze beslissing zich er niet voor leent om uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, zal het verzoek daartoe worden afgewezen.
omgang en gezag
2.15.
Aan de rechtbank liggen voorts nog voor de verzoeken van de man met betrekking tot het gezag en de omgang. De rechtbank kan op die verzoeken pas beslissen als de positie van de man als juridisch vader in rechte is komen vast te staan.
rechtsmacht en toepasselijk recht
2.16.
Het verzoek met betrekking tot het gezag betreft de totstandkoming van de ouderlijke verantwoordelijkheid en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-ter. Op grond van artikel 7 van deze Verordening zijn de gerechten van de EU-lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, bevoegd te oordelen over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van het aanhangig maken van de procedure in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de man. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKV1996) is Nederlands recht van toepassing op de beoordeling van het verzoek inzake het gezag.
2.17.
Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling is de Nederlandse rechter eveneens op grond van artikel 7 van Brussel II-ter bevoegd om te beslissen, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het moment van het aanhangig maken van de zaak in Nederland is gelegen. Eveneens op grond van artikel 15 HKV1996 is Nederlands recht van toepassing op de beoordeling van het verzoek.
2.18.
De rechtbank acht zich ten aanzien van de verzoeken omtrent het gezag en de omgang nog onvoldoende voorgelicht. Duidelijk is dat de minderjarige nog heel jong is en dat zij zich in een extra kwetsbare positie bevindt doordat haar moeder is overleden. Zij groeit met haar halfbroers op in het gezin van oma, die de voogdij over de minderjarige heeft. De oma biedt de kinderen van de moeder nu zoveel mogelijk stabiliteit, waarvoor zij alle lof en waardering verdient. Voor de rechtbank is onduidelijk wat de man de minderjarige als vader te bieden heeft. De man heeft in deze procedure kenbaar gemaakt dat hij de vaderrol voor de minderjarige wil gaan vervullen, maar onduidelijk is of dat in het belang van de minderjarige is.
Daarom zal de rechtbank de Raad verzoeken om op basis van de toepasselijke wettelijke criteria onderzoek te doen naar de vraag welke gezagssituatie het meest in het belang van de minderjarige wordt geacht alsmede naar de vraag welke omgangs- of zorgregeling het meest in het belang van de minderjarige wordt geacht. De bijzondere curator heeft haar visie naar voren gebracht op enkele aspecten die zien op de omgang en het gezag, maar de rechtbank zal daar geen acht op slaan omdat de taak van de bijzondere curator in deze procedure, gelet op het bepaalde in artikel 1:212 BW, beperkt is tot advisering over de afstamming.
De rechtbank wijst de Raad erop dat het onderzoek niet eerder kan aanvangen dan nadat de man de minderjarige heeft erkend en de man de geboorteakte van de minderjarige met de latere vermelding van de erkenning aan de rechtbank heeft overgelegd en de rechtbank de Raad hiervan op de hoogte heeft gesteld.

3.Beslissing

vervangende toestemming erkenning
3.1.
verleent [de man] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [plaats] ), [land] , vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
3.2.
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
3.3.
wijst tot zover af hetgeen meer of anders is verzocht;
3.4.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator [bijzondere curator] als bijzondere curator voor de minderjarige als beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
gezag en omgang
3.5.
stelt de stukken in handen van de Raad en verzoekt de Raad onderzoek te doen naar en rapport en advies uit te brengen over de vraag welke gezagssituatie door de Raad het meest in het belang van genoemde minderjarige wordt geacht alsmede naar de vraag welke omgangs- of zorgregeling door de Raad het meest in het belang van de minderjarige wordt geacht en verzoekt de Raad het onderzoek niet eerder te starten dan nadat de erkenning door de man heeft plaatsgevonden;
3.6.
houdt de behandeling van de zaak
pro forma aan tot [datum]in afwachting van de door de (advocaat van de) man te overleggen geboorteakte met latere vermelding erkenning van genoemde minderjarige;
3.7.
houdt de behandeling van de zaak vervolgens
pro forma aan tot [datum]in afwachting van het rapport en advies van de Raad;
3.8.
houdt iedere verdere beslissing inzake de verzoeken van de man over het gezag en de omgang aan in afwachting van het rapport en advies van de Raad, waarna de rechtbank zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
18 november 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.