In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de luchtvaartmaatschappij Société Air France, compensatie geëist voor een vertraging van hun vlucht van Tel Aviv naar Amsterdam. De vlucht, die op 23 februari 2022 zou plaatsvinden, werd vertraagd door beveiligingsproblemen op de luchthaven van Tel Aviv, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers hebben de vervoerder verzocht om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij vertragingen van meer dan drie uur, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van personeelstekort bij de beveiliging van de luchthaven, wat een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder inderdaad niet verantwoordelijk was voor de beveiligingsproblemen en dat deze omstandigheden niet inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De rechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen, en dat de passagiers geen bewijs hadden geleverd dat dit niet het geval was.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is genomen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.