Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Beschikking van de kantonrechter
procedure
- het verzoek, ter griffie ingekomen op 17 mei 2024;
- het verweer van de bewindvoerder, ingekomen op 20 juni 2024;
- de reactie van verzoeker, ingekomen op 12 september 2024.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de betrokkene, verzoeker, op 11 november 2024 een verzoek ingediend tot opheffing van het bewind dat op 22 maart 2019 was ingesteld. Dit bewind was destijds noodzakelijk vanwege de geestelijke en lichamelijke toestand van verzoeker en de problematische schulden die hij en zijn toenmalige echtgenote hadden. Inmiddels is het huwelijk van verzoeker ontbonden op 6 februari 2024 en stelt hij dat hij nu in staat is om zelfstandig zijn financiën te beheren. Hij heeft ondersteuning en begeleiding gehad, is schuldvrij en heeft weer werk.
De bewindvoerder, Fidinda CBM BV, is van mening dat verzoeker nog niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. Er zijn verschillende voorbeelden aangehaald die deze stelling onderbouwen, zoals het niet opkomen voor afspraken met de gemeente en het zonder overleg kopen van een auto, wat leidde tot boetes. De kantonrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel de problematische schulden zijn weggevallen, verzoeker nog niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij financieel stabiel is.
De kantonrechter heeft besloten dat verzoeker een zelfredzaamheidstraject van zes maanden moet doorlopen om aan te tonen dat hij in staat is om verantwoord met zijn geld om te gaan. De bewindvoerder moet de kantonrechter uiterlijk op 1 juni 2025 informeren over de voortgang van dit traject. De beslissing om het bewind op te heffen zal pas na deze periode worden genomen, afhankelijk van de resultaten van het traject.