Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[gedaagde 1], h.o.d.n. [bedrijf],
[betrokkene],
[gedaagde 2],
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 november 2024 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de toepassing van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) in situaties waarin ontruiming van een woning aan de orde is wegens overtreding van de Opiumwet. De zaak betreft een kort geding tussen de stichting Ymere, die als eisende partij optreedt, en verschillende gedaagden, waaronder een bewindvoerder en een huurder. De voorzieningenrechter heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin de concept-vragen zijn besproken en partijen de gelegenheid hebben gekregen om hierop te reageren.
De rechtsvraag richt zich op de uitleg van artikel 3 lid 1 van het IVRK en de noodzaak om de rechten van kinderen te waarborgen in het kader van ontruimingsprocedures. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de processuele eisen voor het stellen van prejudiciële vragen is voldaan en heeft de vragen geformuleerd die betrekking hebben op de rol van de rechter, de privacygevoeligheid van de betrokkenen, en de betrokkenheid van andere instanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing aangegeven dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat de Hoge Raad op de gestelde vragen heeft geantwoord. Dit vonnis is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de balans tussen de handhaving van de Opiumwet en de bescherming van de rechten van kinderen in ontruimingszaken onderzoekt.