ECLI:NL:RBNHO:2024:11726

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
15/038577-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van 83 auto’s op P3 te Schiphol en belediging van een ambtenaar in functie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk beschadigen van 83 auto’s op het parkeerterrein P3 te Schiphol en het beledigen van een ambtenaar in functie. De verdachte, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, werd op 30 januari 2024 betrapt op camerabeelden terwijl hij handelingen verrichtte aan de voertuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk meerdere auto’s heeft beschadigd door deze te bespuiten met verf. Daarnaast heeft hij op 2 februari 2024 een ambtenaar beledigd door in zijn gezicht te spugen. Ondanks de zorgen van de rechtbank over de situatie van de verdachte en het risico op recidive, werd er geen ISD-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft ook verschillende vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij sommige vorderingen werden toegewezen en andere niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/038577-24 (P)
Uitspraakdatum: 5 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht te Balkbrug.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.J.F. Driessen, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te
‘s-Hertogenbosch, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de Rol MK van 14 mei 2024, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 30 januari 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk meerdere auto's, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd, te weten:
- een auto met kenteken [nummer 1] , toebehorende aan [naam 1] , en/of
- een auto met kenteken [nummer 2] , toebehorende aan [naam 2] , en/of
- een auto met kenteken [nummer 3] , toebehorende aan [naam 3] , en/of
- een auto met kenteken [nummer 4] , toebehorende aan [naam 4] , en/of
- een auto met kenteken [nummer 5] , toebehorende aan [naam 5] , en/of
- een of meer andere voertuigen (te weten de aangiftes op paginanummers 36 tot en met 48, 67 tot en met 70, 74 tot en met 80, 94 tot en met 152, 159 tot en met 164, 168 tot en met 260, 265 tot en met 268, 275 tot en met 353 en 358 tot en met 387);
Feit 2
hij op of omstreeks 2 februari 2024 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam 6] , Marechaussee der eerste klasse, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [naam 6] in/tegen het gezicht te spugen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft alle tenlastegelegde feiten ontkend. Zijn raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte de persoon is die te zien is op de verschillende (stills van) camerabeelden. De beelden zijn van matige kwaliteit en uit de camerabeelden van P3 Schiphol blijkt niet dat er vernielingen worden gepleegd, maar enkel dat een man handelingen zou verrichten aan voertuigen. Er is geen sprake van persoonsonderscheidende kenmerken om tot een betrouwbare herkenning van de verdachte op de camerabeelden te kunnen komen. Als de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte wel de persoon op de camerabeelden is, dan kan op basis van die beelden niet worden uitgesloten dat de verdachte een ander voorwerp dan een spuitbus over het hek heeft gegooid. Deze spuitbus wordt pas 24 uur later aangetroffen zonder sporen op het drukvlak en de resultaten van het vergelijkend onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) naar de verf uit de spuitbus en de verfsporen op de broek van de verdachte en op één van de beschadigde auto’s hebben een beperkte bewijskracht.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Nadere bewijsoverweging feit 1 (beschadiging auto’s op P3 Schiphol)
Op 31 januari 2024 ontvangt de Koninklijke Marechaussee te Schiphol een melding dat meerdere auto’s zouden zijn vernield op het terrein van lang parkeren P3 te Schiphol. De auto’s zouden onder meer vernield zijn met verf. De verbalisanten die de ochtend na de melding ter plaatse komen, merken op dat de kleur van de verf goudkleurig en bij elk voertuig hetzelfde is. Op camerabeelden van P3 is te zien dat in de avond van 30 januari 2024 om 22:14 uur een persoon in donkere kleding tussen de auto’s loopt en op enig moment (22:18 uur) bij een blauwe auto staat en handelingen verricht. Negen minuten later (22:27 uur) is bij de ingang van P3 een persoon te zien die een donkere muts, een donkere jas, een blauwe broek, een donkere rugtas en schoenen met een lichtgekleurde zool draagt. Deze persoon staat bij een bushalte en neemt vervolgens de bus naar Schiphol Plaza. Rond 22:56 uur is te zien dat deze persoon het treinperron van Schiphol op loopt en daar een glimmend object over een bouwhek gooit. Ter hoogte van deze plek wordt op de avond van 31 januari 2024 op het bouwterrein een zilverkleurige graffitibus gevonden. Het bouwpersoneel ter plaatse verklaart desgevraagd dat zij nooit gebruik maken van graffiti en dat zij de plek waar de spuitbus is aangetroffen de hele dag niet hebben opgeruimd.
Van de persoon op de camerabeelden worden stills verspreid onder medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. Aan de hand daarvan wordt de verdachte op 1 februari 2024 op Schiphol door een verbalisant herkend. De verdachte is op dat moment in het donker gekleed, draagt een muts en eenzelfde tas van het merk XLMOTO als de persoon op de stills. Hij wordt vervolgens door een andere verbalisant aangehouden. De verdachte heeft een tas bij zich met daarin een blauwe skibroek en lichtgekleurde schoenen, die de verbalisant herkent als de blauwe broek en de schoenen die de persoon op de stills van de vernielingen op P3 droeg. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de broek die in de tas zat heeft gedragen.
Op de blauwe broek van de verdachte wordt een verfspoor aangetroffen. Dit verfspoor heeft het NFI onderzocht en vergeleken met een veiliggesteld verfmonster van een van de met verf bespoten auto’s. Het NFI rapporteert dat het waarschijnlijker is dat het verfspoor op de broek van de verdachte uit dezelfde spuitbus komt als het veiliggestelde verfspoor op het voertuig, dan dat het uit een andere spuitbus komt. De op het bouwterrein bij het treinperron aangetroffen spuitbus bevat verf die overeenkomt met de verfsporen op de broek en op de auto. Dit past bij het scenario dat de spuitbus de bron is van beide verfsporen, aldus het NFI. De rechtbank acht de resultaten van het NFI niet van doorslaggevend belang, maar wel ondersteunend voor het scenario dat de verdachte op 30 januari 2024 op Schiphol auto’s met verf heeft bespoten en daarna de graffitibus over het bouwhek op het treinperron op Schiphol heeft gegooid.
Gelet op 1) de beschrijvingen van de camerabeelden van P3, in de [bedrijf] bus en van Schiphol Plaza en de herkenningen van de verbalisanten, waarbij de rechtbank de combinatie van de schoenen, de blauwe skibroek en het merk van de rugtas van de verdachte kenmerkend acht, 2) de aangetroffen spuitbus, 3) de geconstateerde verfvlek op de blauwe skibroek en 4) de resultaten van het NFI, concludeert de rechtbank dat het de verdachte is geweest die in de avond van 30 januari 2024 op het parkeerterrein P3 een groot aantal auto’s heeft beschadigd door deze auto’s te bespuiten met verf.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 30 januari 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk meerdere auto's die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden heeft beschadigd, te weten:
- een auto met kenteken [nummer 1] , toebehorende aan [naam 1] , en
- een auto met kenteken [nummer 2] , toebehorende aan [naam 2] , en
- een auto met kenteken [nummer 3] , toebehorende aan [naam 3] , en
- een auto met kenteken [nummer 4] , toebehorende aan [naam 4] , en
- een auto met kenteken [nummer 5] , toebehorende aan [naam 5] , en
- andere voertuigen (genoemd in de aangiftes op paginanummers 36 tot en met 48, 67 tot en met 70, 74 tot en met 80, 94 tot en met 152, 159 tot en met 164, 168 tot en met 260, 265 tot en met 268, 275 tot en met 353 en 358 tot en met 387);
Feit 2
hij op 2 februari 2024 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk
een ambtenaar, te weten [naam 6] , Marechaussee der eerste klasse, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [naam 6] in het gezicht te spugen.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ook: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman ten aanzien van de strafmaat subsidiair verzocht geen ISD-maatregel op te leggen omdat de inzet van deze maatregel in onderhavige zaak niet op resocialisatie is gericht. De verdachte heeft namelijk geen rechtmatig verblijf in Nederland en wil bovendien terugkeren naar zijn gezin in Polen. De raadsman heeft bepleit bij een veroordeling een gevangenisstraf op te leggen die het voorarrest niet overstijgt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van 83 auto’s op het terrein van lang parkeren te Schiphol door deze auto’s te bespuiten met verf. Het moedwillig aanbrengen van dergelijke verfsporen zorgt voor veel overlast bij de aangevers en Schiphol (P3) en voor schoonmaakkosten voor de aangevers. Waarom de verdachte in één nacht zoveel verschillende auto’s heeft beschadigd, is onduidelijk gebleven nu de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. De verdachte heeft met zijn handelen in ieder geval aangetoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Ook heeft de verdachte een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee beledigd door hem in zijn gezicht te spugen. Een ander bespugen is bijzonder vies, respectloos en beledigend. Bovendien heeft de verdachte een ambtenaar in functie bespuugd die gewoon zijn werkzaamheden uitoefende.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 30 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte diverse keren onherroepelijk is veroordeeld en ook al eerder wegens een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Fivoor van 18 april 2024. De verdachte heeft in detentie niet met de reclassering willen spreken en een latere telefonische afspraak heeft geen doorgang kunnen vinden, omdat de verdachte op dat moment wegens agressief gedrag in een isoleercel was geplaatst. De reclassering kan het risico op recidive en op letsel niet inschatten. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Volgens de reclassering heeft de verdachte geen rechtmatig verblijf in Nederland en kan hij daarom in Nederland geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Hij heeft zich niet gemotiveerd opgesteld om met de reclassering in gesprek te gaan om enige verandering in zijn leven aan te brengen. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden om binnen reclasseringstoezicht in te zetten op gedragsverandering en het beperken van risico’s. De reclassering adviseert de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Ter zitting is gebleken dat de ISD-maatregel alleen terugkeer naar Polen tot doel heeft en niet de resocialisatie in Nederland of Polen.
Uit het onderzoek ter zitting is bovendien gebleken dat de verdachte kampt met psychische problemen en dat hij hiervoor in detentie (dwang)medicatie krijgt. De rechtbank houdt er daarom in het voordeel van de verdachte rekening mee dat sprake is van een enigszins kwetsbare verdachte.
Op te leggen sanctie
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De verdachte heeft misdrijven begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit zijn strafblad blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging daarvan. Uit het strafblad blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op de veelvuldige recidive houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom misdrijven zal blijven plegen als hij niet gedwongen wordt mee te werken aan behandeling. Bij die stand van zaken is het stadium bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist.
De ISD-maatregel is een zogeheten ‘ultimum remedium’ waartoe in beginsel slechts wordt overgegaan als alle eerdere hulpverlening is gestrand. Gelet op het strafblad van de verdachte en het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank ernstige zorgen ten aanzien van huisvesting, werk en alle andere leefgebieden van de verdachte. Zelf lijkt de verdachte deze problemen niet in te zien en het is niet gebleken dat hij eerder, al dan niet in een verplicht kader, hulp of begeleiding heeft gehad.
De reclassering heeft maar zeer beperkt zicht gekregen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zij heeft geen (behandel)plan kunnen opstellen dat binnen het kader van een ISD-maatregel kan worden uitgevoerd. Bovendien zal een ISD-maatregel enkel gericht zijn op uitzetting naar het land van herkomst en daarmee tot het moment van terugkeer naar Polen een ‘kale’ gevangenisstraf opleveren. Ondanks het feit dat de rechtbank zich ernstige zorgen maakt over de situatie van de verdachte en het risico op recidive, acht zij het – mede gelet op het matig onderbouwde advies van de reclassering – niet opportuun om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten, waaronder het grote aantal beschadigde auto’s en de gevolgen daarvan voor de aangevers en maatschappij, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien maanden op zijn plaats.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende goederen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
1. 1 STK Spuitbus (Omschrijving: PL2700-24-010103-1);
2. 1 STK Broek (Omschrijving: PL2700-24-010108-7, Blauw, merk: Burton).
De rechtbank is overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie van oordeel dat de onder 1 inbeslaggenomen en niet teruggegeven spuitbus verbeurd moet worden verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezenverklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 inbeslaggenomen broek moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde de verdachte.

8.Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

In totaal zijn negentien vorderingen benadeelde partij ingediend. De raadsman heeft primair verzocht alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Voor zover de raadsman tevens een subsidiair standpunt heeft ingenomen, is dit standpunt in het hiernavolgende opgenomen.
[bedrijfsnaam 1]
De benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 456,45 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat informatie over de vertegenwoordigingsbevoegdheid ontbreekt. De raadsman heeft dit standpunt eveneens bepleit.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de ingediende vordering niet aan de formele vereisten voldoet. Niet kan worden vastgesteld of degene die het verzoek heeft ingediend hiertoe bevoegd is, omdat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht ontbreken. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 7]
De benadeelde partij [naam 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 650,38 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Uit de vordering blijkt niet dat de kosten feitelijk zijn gemaakt, omdat een pro forma factuur is overgelegd. Bovendien dateert deze factuur van twee maanden na het ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd en redelijk en zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
[naam 8]
De benadeelde partij [naam 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 178,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat voldoende informatie over de vertegenwoordigingsbevoegdheid ontbreekt.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Er is geen sprake van eigen schade, omdat de factuur op naam staat van een bedrijf en onduidelijk is wat de link is tussen dit bedrijf en de benadeelde partij. Uit de stukken blijkt niet dat de benadeelde partij het schadebedrag heeft betaald. .
De rechtbank heeft geconstateerd dat de ingediende vordering niet aan de formele vereisten voldoet. Niet kan worden vastgesteld of degene die het verzoek heeft ingediend hiertoe bevoegd is omdat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en relevante volmacht ontbreken. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
J. Dekker
De benadeelde partij J. Dekker heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 717,16 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat de vordering betrekking heeft op een vernieling die in onderhavige zaak niet ten laste is gelegd. De raadsman heeft dit standpunt eveneens bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het onder 1 bewezenverklaarde feit (het beschadigen van auto’s met verf) en de ontstane schade (vernieling van de linkerzijspiegel). Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 9]
De benadeelde partij [naam 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 749,99 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering moet worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Bovendien is de hoogte van het gevorderde bedrag door de verdediging niet betwist. De gevorderde materiële schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
[naam 10]
De benadeelde partij [naam 10] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.040,69 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 923,22. De benadeelde partij moet voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard wegens gebrek aan onderbouwing. De raadsman heeft dit standpunt eveneens bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 923,22, bestaande uit reparatiekosten van de lakschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor calculatie van de schade van € 117,47 overweegt de rechtbank dat deze post niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[bedrijfsnaam 2]
De benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 709,69 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat informatie over de vertegenwoordigingsbevoegdheid ontbreekt. De raadsman heeft dit standpunt eveneens bepleit.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de ingediende vordering niet aan de formele vereisten voldoet. Niet kan worden vastgesteld of degene die het verzoek heeft ingediend hiertoe bevoegd is omdat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht ontbreken. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[bedrijfsnaam 3]
De benadeelde partij [bedrijfsnaam 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 7.921,99 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat de vordering betrekking heeft op een vernieling die in onderhavige zaak niet ten laste is gelegd.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de vordering betrekking heeft op een vernieling die niet ten laste is gelegd. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat ook daarom niet-ontvankelijkheid moet volgen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de ingediende vordering niet aan de formele vereisten voldoet. Niet kan worden vastgesteld of degene die het verzoek heeft ingediend hiertoe bevoegd is omdat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht ontbreken. Bovendien volgt niet van een rechtstreeks verband tussen het onder 1 bewezenverklaarde feit en de ontstane schade. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[bedrijfsnaam 4]
De benadeelde partij [bedrijfsnaam 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 579,51 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat informatie over de vertegenwoordigingsbevoegdheid ontbreekt. De raadsman heeft dit standpunt eveneens bepleit.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de ingediende vordering niet aan de formele vereisten voldoet. Niet kan worden vastgesteld of degene die het verzoek heeft ingediend hiertoe bevoegd is omdat een volmacht ontbreekt. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 11]
De benadeelde partij [naam 11] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.835,00 ingediend tegen de verdachte wegens schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden. De vordering bestaat uit € 335,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De immateriële schade zou hieruit bestaan, dat door de bewezenverklaarde vernieling de vakantie van de benadeelde partij en zijn echtgenote is verknoeid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een bedrag van € 125,00 aan materiële schade moet worden toegewezen, omdat dit rechtstreekse schade (reiskosten en schoonmaken auto) betreft die is onderbouwd. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze posten een nadere onderbouwing vergen. De gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen, omdat een wettelijke grondslag voor toekenning hiervan ontbreekt.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet is onderbouwd en de gevorderde immateriële schade niet zonder meer aannemelijk is, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 120,00, bestaande uit kosten wegens het schoonmaken van de auto. De rechtbank vindt aannemelijk dat de benadeelde partij enige kosten heeft gemaakt voor het herstellen van de schade van de auto en acht het gevorderde bedrag daarvoor redelijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van de overige gevorderde posten materiële schade overweegt de rechtbank dat deze in het geheel niet zijn onderbouwd en de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet kan beoordelen of sprake is van rechtstreekse schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank leidt uit de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet af dat de benadeelde partij diens vordering grondt op een van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Bij gebrek aan een wettelijke grondslag zal de rechtbank daarom bepalen dat de gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen.
[naam 12]
De benadeelde partij [naam 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 464,50 ingediend tegen de verdachte wegens schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden. De rechtbank begrijpt dat de vordering bestaat uit € 414,50 aan materiële schade (€ 500,00 voor het verwijderen van de verf van de auto minus de reeds door Schiphol vergoede parkeerkosten van € 85,50) en € 50,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het bedrag van € 414,50 aan materiële schade moet worden toegewezen, omdat dit rechtstreekse schade betreft die voldoende is onderbouwd, hoewel zonder factuur. De gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen omdat een wettelijke grondslag voor toekenning hiervan ontbreekt.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet is onderbouwd met stukken en de gevorderde immateriële schade niet zonder meer aannemelijk is, zodat de benadeelde partij ook daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kosten niet zijn onderbouwd met een bijbehorende factuur, maar de rechtbank vindt aannemelijk dat de benadeelde partij enige kosten heeft gemaakt voor het herstellen van de schade van de auto. De rechtbank acht een bedrag van € 414,50 redelijk en wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade leidt de rechtbank uit de vordering niet af dat de benadeelde partij diens vordering grondt op een van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 6:106 BW. Bij gebrek aan een wettelijke grondslag zal de rechtbank daarom bepalen dat de gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen.
[naam 13]
De benadeelde partij [naam 13] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 788,67 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering moet worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
[naam 14]
De benadeelde partij [naam 14] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 501,94 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat de vordering betrekking heeft op een vernieling die in onderhavige zaak niet ten laste is gelegd. De raadsman heeft dit standpunt eveneens bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het onder 1 bewezenverklaarde feit en de ontstane schade. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 15]
De benadeelde partij [naam 15] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.644,79 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een bedrag van € 346,15 aan materiële schade moet worden toegewezen, omdat dit rechtstreekse schade betreft die is onderbouwd. Ten aanzien van het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat die posten zien op schade die veroorzaakt is middels een andere modus operandi en niet rechtstreeks aan het bewezenverklaarde handelen van de verdachte kan worden toegeschreven.
De raadsman heeft bepleit dat niet uit de vordering blijkt dat de kosten feitelijk zijn gemaakt omdat een pro forma factuur is overgelegd. Ook om die reden moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde factuur onder meer volgt dat het spuitwerk van de auto € 900,00 bedraagt. Uit de overgelegde mailwisseling met Parking Schiphol blijkt dat reeds een bedrag van € 300,00 aan spuitwerk is vergoed. De rechtbank schat derhalve de resterende schade met betrekking tot de beschadiging ten gevolge van de aangebrachte verf op € 600,00 en wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu daarvan onvoldoende blijkt van het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
[naam 16]
De benadeelde partij [naam 16] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 250,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een bedrag van € 125,00 aan materiële schade moet worden toegewezen, omdat dit rechtstreekse schade betreft die is onderbouwd. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit een nadere onderbouwing vergt.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet is onderbouwd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kosten niet zijn onderbouwd met een bijbehorende factuur, maar de rechtbank vindt aannemelijk dat de benadeelde partij enige kosten heeft gemaakt voor het herstellen van de schade van de auto. De rechtbank acht de gevorderde schadekosten voor het wegpoetsen van de verf/het oppoetsen van de lak van
€ 75,00 redelijk en wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde schade bij gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 17]
De benadeelde partij [naam 17] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.009,60 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat het betaalde eigen risico van de verzekering reeds door Schiphol zal worden vergoed.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en geen sprake (meer) is van schade. Het eigen risico wordt door Schiphol vergoed en de overige kosten worden hoogstwaarschijnlijk vergoed door de verzekering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat het eigen risico van de verzekering reeds is dan wel wordt vergoed door Schiphol en onvoldoende duidelijk is wat de verzekerde som was en welk deel van de schadevordering door de verzekeraar zal worden vergoed. Bij gebrek aan onderbouwing daarvan zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een geschat bedrag van € 750,00 aan materiële schade moet worden toegewezen, omdat dit rechtstreekse schade betreft die is onderbouwd. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat dit een nadere onderbouwing vergt.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet is onderbouwd, zodat de benadeelde partij ook daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de gevorderde kosten niet zijn onderbouwd met een bijbehorende factuur, maar de rechtbank vindt aannemelijk dat de benadeelde partij enige kosten heeft gemaakt voor het herstellen van de schade van de auto. De rechtbank acht een bedrag van € 750,00 redelijk en wijst dit bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde schade bij gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[naam 18]
De benadeelde partij [naam 18] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 462,83 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering moet worden toegewezen.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Er is geen sprake is van eigen schade, omdat de factuur staat op naam van [naam 19] . Uit de vordering blijkt bovendien niet dat de kosten feitelijk zijn gemaakt omdat een pro forma factuur is overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de vordering is onderbouwd met een factuur op naam van Jerphanion en de vordering zelf is ondertekend op naam van Jerphanion-Verhoef. De gevorderde materiële schade zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
[naam 20]
De benadeelde partij [naam 20] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.294,59 ingediend tegen de verdachte wegens schade die hij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit zou hebben geleden. De vordering bestaat uit € 574,75 aan materiële schade en € 719,84 aan proceskosten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen, omdat uit de vordering blijkt dat deze kosten al door Schiphol zijn vergoed. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering wegens gebrek aan onderbouwing.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet is onderbouwd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat de gevorderde materiële schade reeds is vergoed door Schiphol. De gevorderde proceskosten zijn niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36f, 57, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Verklaart verbeurd:
1. STK Spuitbus (Omschrijving: PL2700-24-010103-1).
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1. STK Broek (Omschrijving: PL2700-24-010108-7, Blauw, merk: Burton).
Benadeelde partijen
[bedrijfsnaam 1]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijfsnaam 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[naam 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 7] geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 650,38 euro(zegge: zeshonderdvijftig euro en achtendertig cent), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 7] , van een bedrag van € 650,38 euro (zegge: zeshonderdvijftig euro en achtendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 13 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 8]
Verklaart de benadeelde partij [naam 8] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
J. Dekker
Verklaart de benadeelde partij J. Dekker niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[naam 9]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 9] geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 749,99 euro(zegge: zevenhonderdnegenenveertig euro en negenennegentig cent), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 9] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 9] , van een bedrag van € 749,99 euro (zegge: zevenhonderdnegenenveertig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 14 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 10]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 10] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 923,22(zegge: negenhonderddrieëntwintig euro en tweeëntwintig cent), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 10] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 10] , van een bedrag van € 923,22 (zegge: negenhonderddrieëntwintig euro en tweeëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 18 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[bedrijfsnaam 2]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[bedrijfsnaam 3]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijfsnaam 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[bedrijfsnaam 4]
Verklaart de benadeelde partij [bedrijfsnaam 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[naam 11]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 11] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 120,00(zegge: honderdtwintig euro), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 11] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het gevorderde bedrag aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 11] , van een bedrag van € 120,00 (zegge: honderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 2 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 12]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 12] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 414,50(zegge: vierhonderdveertien euro en vijftig cent), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 12] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het gevorderde bedrag aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 12] , van een bedrag van € 414,50 (zegge: vierhonderdveertien euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 8 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 13]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 13] geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 788,67 euro(zegge: zevenhonderdachtentachtig euro en zevenenzestig cent), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 13] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 13] , van een bedrag van € 788,67 euro (zegge: zevenhonderdachtentachtig euro en zevenenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 14]
Verklaart de benadeelde partij [naam 14] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[naam 15]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 15] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 600,00(zegge: zeshonderd euro), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 15] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 15] , van een bedrag van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 12 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 16]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 16] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 75,00(zegge: vijfenzeventig euro), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 16] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 16] , van een bedrag van € 75,00 (zegge: vijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 1 dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 17]
Verklaart de benadeelde partij [naam 17] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[naam 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 1] , van een bedrag van € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 18]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 18] geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 462,83 euro(zegge: vierhonderdtweeënzestig euro en drieëntachtig cent), bestaande uit materiële schade.
Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 18] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [naam 18] , van een bedrag van € 462,83 euro (zegge: vierhonderdtweeënzestig euro en drieëntachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 9 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[naam 20]
Verklaart de benadeelde partij [naam 20] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 november 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)