ECLI:NL:RBNHO:2024:11714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/15/355142 / JU RK 24-1089
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van haar ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 november 2024 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De minderjarige verblijft al zeven maanden niet bij haar moeder, die onvoldoende in staat is gebleken om de nodige veiligheid en zorg te bieden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 18 juli 2024 een verzoek ingediend voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders aan vaderszijde voor zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar hulpverleningsgeschiedenis, niet in staat is om de zorgen weg te nemen en dat de huidige situatie bij de grootouders de beste optie is voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van twaalf maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders voor zes maanden verleend. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de moeder in deze periode meewerkt aan de hulpverlening en haar verantwoordelijkheden als ouder serieus neemt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/355142 / JU RK 24-1089
Datum uitspraak: 1 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
over de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. D.E. Oud, kantoorhoudende te Krommenie,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting,
Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 18 juli 2024, ontvangen op dezelfde datum, mee in haar beoordeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
­ de advocaat van moeder mr. Oud;
­ de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
­ de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
­ de gezinscoach van moeder [gezinscoach] , aan wie bijzondere toegang is verleend.
De ouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij de grootouders (vaderszijde).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders vaderszijde voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Samengevat maakt zich de Raad zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [de minderjarige] omdat de moeder tot nu toe onvoldoende veiligheid aan [de minderjarige] heeft geboden, onvoldoende bij haar ontwikkelingsbehoeften heeft aangesloten en daarin voorzien. De moeder heeft onvoldoende oog gehad voor de belangen van [de minderjarige] dan wel deze onvoldoende vooropgesteld.
3.3.
[de minderjarige] heeft een veilige, stabiele omgeving nodig met volwassenen die haar op een rustige, liefdevolle manier stimuleren in haar ontwikkeling. Op dit moment bieden de grootouders vz haar deze plek. Het is nodig dat moeder leert deze taken over te nemen. Hiervoor is het nodig dat moeder leert aansluiten op de behoeftes van [de minderjarige] en leert wat er voor nodig is om een tweejarig kind de veiligheid te bieden, die zij nodig heeft, waaronder fysieke veiligheid, door te zorgen voor een schoon huis en gezond eten. Maar zeker ook emotionele veiligheid. Moeder moet leren wat zij kan doen wanneer [de minderjarige] bijvoorbeeld moet huilen. Het is belangrijk dat moeder goed meewerkt aan de hulp die ze krijgt bij Zij aan Zij, dat zij inzet toont en zich daar houdt aan regels en afspraken. Middels deze hulpverlening dient er zicht te komen op de mogelijkheden en beperkingen van moeder als het gaat om de opvoeding en zorg voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft het nodig dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over waar en bij wie zij opgroeit.
Daarnaast zou het wenselijk zijn dat vader zijn rol als opvoeder vergroot en meer verantwoordelijkheid neemt voor [de minderjarige] , omdat hij een goede band met haar heeft en ook inzicht heeft in wat [de minderjarige] nodig heeft aan basisveiligheid.
3.4.
Het is moeder nog niet gelukt om met alle hulpverlening die tot dusver is ingezet, het geleerde toe te blijven passen en bijvoorbeeld haar zelfredzaamheid te vergroten. Moeder blijft het moeilijk vinden om zich aan gemaakte afspraken te houden met hulpverlening bij Zij aan Zij, maar ook afspraken die met grootouders gemaakt zijn of afspraken waar ze zich aan moet houden in contact met [de minderjarige] .
3.5.
De Raad heeft zijn verzoeken ter zitting gehandhaafd. De zorgen van de Raad zijn sinds de indiening van het verzoek niet weggenomen en ook niet afgenomen. Het gedwongen hulpverleningskader is daarom noodzakelijk en het verblijf van [de minderjarige] bij de grootouders moet worden geborgd door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing. In de komende zes maanden moet er duidelijkheid komen over de toekomst en het perspectief van [de minderjarige] .

4.De standpunten van belanghebbenden

De advocaat van de moeder heeft op zitting aangegeven dat de moeder geen bezwaar heeft tegen de verzochte ondertoezichtstelling omdat ze graag hulp wil en die hulp nu niet van de grond komt. Moeder heeft een belast verleden en een lange hulpverleningsgeschiedenis, maar de mogelijk onderliggende problematiek is bij haar nooit onderzocht.
Mede door haar belaste verleden heeft de moeder veel moeite met de verzochte uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Daarnaast vindt de moeder de machtiging niet nodig is omdat [de minderjarige] al langere tijd bij de grootouders woont, in het vrijwillige kader. Daarom is namens moeder primair verzocht om afwijzing van de uithuisplaatsing.
Subsidiair is namens moeder verzocht de duur van de uithuisplaatsing tot drie maanden te beperken, zodat de moeder die periode beter overziet, haar motivatie niet kwijtraakt en haar medewerking aan de hulpverlening volhoudt.

5.De beoordeling

5.1.
Door de omstandigheid dat de moeder en [de minderjarige] de Hongaarse nationaliteit hebben, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek van de Raad. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] zich in Nederland bevindt, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek jo. artikel 7 Brussel II ter rechtsmacht toe ter zake van het verzoek.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit de omstandigheid dat het de moeder tot nu toe niet lukt [de minderjarige] fysieke en emotionele veiligheid te bieden en voldoende bij haar opvoedbehoeften aan te sluiten.
5.3.
Ook blijkt dat de zorg die voor het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is in dit geval niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, omdat de moeder onvoldoende in staat is de zorgen zelf weg te nemen en de nodige hulpverlening te accepteren. Door haar eigen problematiek en zeer belaste verleden, lukt het de moeder niet om de gemaakte afspraken vol te houden en in het belang van [de minderjarige] te denken en te handelen.
5.4.
Ten slotte lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder die het gezag uitoefent, in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen.
Gelet op de aanwezige problematiek, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
5.6.
Uit het voorgaande volgt ook dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en dat voldaan is aan de wettelijke criteria daarvoor.
[de minderjarige] verblijft al zeven maanden bij de grootouders en ze zit daar op een goede plek. Het is in haar belang dat ze bij de grootouders blijft zolang niet duidelijk en geregeld is wat nodig is om [de minderjarige] bij moeder te laten wonen. Om die duidelijkheid te krijgen moet onder andere een plek gevonden worden waar [de minderjarige] op bezoek kan komen bij moeder. Omdat de moeder nu op een jongerenlocatie van de opvang van het Leger des Heils woont en het vinden van een geschikte moeder-kindplek veel tijd kost, acht het de kinderrechter nodig en passend de machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders vz voor zes maanden te verlenen.
Het verzoek van de Raad zal daarom worden toegewezen voor de duur van zes maanden.
5.7.
De advocaat heeft de kinderrechter gevraagd om haar beslissing over de uithuisplaatsing in een aparte brief aan de moeder uit te leggen. De kinderrechter heeft dat overwogen, maar het stuit naar haar oordeel op te veel praktische bezwaren. De kinderrechter geeft daarom haar uitleg hierbij en die luidt als volgt.
Uitleg voor moeder:
[de minderjarige] woont al een tijdje bij de grootouders. Dat is een goede plek voor haar.
Omdat de moeder nu geen hulp krijgt en geen woonplek heeft waar [de minderjarige] ook langs kan komen, moet [de minderjarige] nu bij de grootouders kunnen blijven wonen. Daarvoor is vanaf nu een machtiging nodig want [de minderjarige] staat onder toezicht. Dat is een regel die in de wet staat.
Het starten van hulp en het vinden van een goede andere woonplek voor de moeder, waar [de minderjarige] wel op bezoek kan komen of kan wonen, kost veel tijd. Daarom is de machtiging voor plaatsing bij de grootouders nodig voor de komende tijd, zes maanden.
Het is belangrijk dat de moeder in die periode haar best doet, goed meewerkt aan de hulpverlening en goed samenwerkt met de jeugdbeschermer.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 1 november 2024 tot 1 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] bij de grootouders (vaderszijde), te weten [grootmoeder] en [grootvader] , met ingang van 1 november 2024 tot 1 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024 door mr. B.M.A. Bataille, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A. Hausenblasová als griffier, en op schrift gesteld op 6 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.