ECLI:NL:RBNHO:2024:11691

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
15.250460.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne met betrekking tot gewichtsbepaling van geïmpregneerde kleding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 augustus 2024 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder bekende woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Rademacher, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. P.E.M. Metri. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis geconcludeerd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd, en heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist, terwijl de verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zwangerschap van zijn vriendin. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft uiteindelijk besloten om een gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet, in acht genomen en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.250460.24 (P)
Uitspraakdatum: 14 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Rademacher en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.E.M. Metri, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de bewezenverklaring van de invoer van verdovende middelen heeft de raadsvrouw van de verdachte geen verweer gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op 4 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht af te wijken van de eis van de officier van justitie, die bij de formulering daarvan is uitgegaan van de smokkel van een hoeveelheid cocaïne van 540 gram. De hoeveelheid van de aangetroffen cocaïne kan niet exact worden vastgesteld en het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) heeft een schatting van de hoeveelheid gegeven. Hoewel het NFI geen meetafwijking aangeeft voor cocaïne geïmpregneerd in kleding, is het aannemelijk dat die hoger is dan de meetafwijking van 2% bij poeders. Daardoor is het mogelijk dat met inachtneming van een betrouwbaarheidsinterval het cocaïnegehalte in de geteste kleding lager is dan circa 13%, hetgeen betekent dat de hoeveelheid aan cocaïne onder de 500 gram uitkomt. Daarmee komt de verdachte gelet op de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in de bandbreedte van 200 tot 500 gram, waar een gevangenisstraf van tussen 3 en 6 maanden op staat.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vriendin van de verdachte is zwanger en zal in januari 2025 bevallen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de smokkel van harddrugs door
met cocaïne geïmpregneerde kleding mee te nemen in zijn koffer. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.
De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van de straf uitgaan van de invoer van 540 gram cocaïne. Hoewel deze hoeveelheid een schatting betreft, heeft het NFI in haar rapport inzichtelijk gemaakt en beredeneerd hoe zij tot deze hoeveelheid is gekomen. Dat er bij de schatting van een foutmarge moet worden uitgegaan die zo groot is dat de werkelijke hoeveelheid onder de 500 gram zou kunnen liggen is onvoldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen reden om daarvan af te wijken.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland eerder voor een overtreding van de Opiumwet een transactie heeft voldaan.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het LOVS vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 500 tot 1.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden.
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van het gepleegde feit, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mrs. L. Boonstra en D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 november 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)