In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 augustus 2024 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder bekende woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Rademacher, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. P.E.M. Metri. De tenlastelegging betrof de invoer van cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet.
Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis geconcludeerd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd, en heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.
De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist, terwijl de verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zwangerschap van zijn vriendin. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft uiteindelijk besloten om een gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet, in acht genomen en heeft de beslissing op de openbare terechtzitting uitgesproken.