Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 augustus 2024 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.F.H. Velthuizen, heeft betoogd dat de verdachte slechts opzet had op een lagere hoeveelheid cocaïne, namelijk 1,8 kilogram.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne 4.892,7 gram bedroeg. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn koffer en niet blindelings kan vertrouwen op de mededelingen van anderen. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald aan de hand van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en heeft geen aanleiding gezien om van deze richtlijnen af te wijken. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de invoer van harddrugs.