ECLI:NL:RBNHO:2024:11690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
15.277388.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer van cocaïne met overwegingen omtrent straftoemeting

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 augustus 2024 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.F.H. Velthuizen, heeft betoogd dat de verdachte slechts opzet had op een lagere hoeveelheid cocaïne, namelijk 1,8 kilogram.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne 4.892,7 gram bedroeg. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn koffer en niet blindelings kan vertrouwen op de mededelingen van anderen. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald aan de hand van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en heeft geen aanleiding gezien om van deze richtlijnen af te wijken. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgelegde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de invoer van harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.277388.24 (P)
Uitspraakdatum: 14 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. G.F.H. Velthuizen, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat uitgegaan moet worden van de invoer van een lagere hoeveelheid aan cocaïne. De verdachte heeft consequent verklaard dat hij 1,8 kilogram aan verdovende middelen zou meevoeren. Het opzet van de verdachte was slechts op die hoeveelheid aan cocaïne gericht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest van de verdachte.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en aan de verdachte een aanmerkelijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan de straf geëist door de officier van justitie. Hiertoe heeft de raadsman onder meer bepleit dat het opzet van de verdachte (de rechtbank begrijpt: vol opzet) was gericht op de invoer van 1,8 kilo. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf uit te gaan van dit gewicht. De raadsman acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen 12 en 15 maanden reëel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid van 4.892,7 gram cocaïne. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij had afgesproken dat hij voor het inlossen van een schuld 1,8 kilogram aan verdovende middelen zou vervoeren van Aruba naar Nederland. Zonder enige verdere controle van zijn koffers ging hij er kennelijk vanuit dat niet meer dan de afgesproken 1,8 kilo aan verdovende middelen in de koffers zaten. De rechtbank is van oordeel dat de totale hoeveelheid ingevoerde cocaïne voor rekening van verdachte komt, die zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn koffer en daarbij niet klakkeloos kan vertrouwen op de mededeling over de hoeveelheid te smokkelen cocaïne van degene die hem de verdovende middelen heeft geleverd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de totale hoeveelheid van bijna 5 kilo cocaïne als uitgangspunt heeft te gelden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Ook in het betoog van de raadsman dat in andersoortige Opiumwet-zaken aanzienlijk lager wordt gestraft, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de smokkel van cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het LOVS vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 4.000 tot 5.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden.
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van het gepleegde feit, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit
oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 (achtendertig) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mrs. L. Boonstra en B.V.A. Corstens, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 november 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(..)