In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. Verzoeker, die in de bijstand heeft gezeten en inmiddels met pensioen is, heeft verzocht om het bewind dat op 26 april 2012 was ingesteld, op te heffen. Verzoeker stelt dat zij geen hulp meer nodig heeft en haar financiële zaken weer zelf kan regelen. Ze heeft een vriend die haar ondersteunt en wil graag een treinabonnement afsluiten. De bewindvoerder, Aangenaam Els B.V., verzet zich echter tegen de opheffing van het bewind. Zij wijst erop dat verzoeker in juni 2022 is gestart met een uitstroomtraject dat niet goed is verlopen, en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan door onterecht ontvangen bijstand. Bovendien is verzoeker niet in staat om weerstand te bieden tegen de herhaaldelijke geldverzoeken van haar oudste zoon, wat heeft geleid tot financiële problemen.
De kantonrechter heeft de stukken en de verklaringen tijdens de zitting in overweging genomen. Op basis van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek oordeelt de kantonrechter dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. Verzoeker is niet in staat om de geldverzoeken van haar zoon te weerstaan, en het opheffen van het bewind zou kunnen leiden tot een toename van de financiële problemen. De kantonrechter heeft daarom het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen, maar heeft aangegeven dat verzoeker in de toekomst, met de juiste ondersteuning, mogelijk een nieuw verzoek kan indienen, niet eerder dan een jaar na deze beslissing.