ECLI:NL:RBNHO:2024:11679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/15/357445 / KG ZA 24-569
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over invorderingsbesluit van de gemeente Opmeer

In deze zaak heeft eiseres, een particulier, de gemeente Opmeer verzocht om te verbieden het invorderingsbesluit ten uitvoer te leggen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een last onder dwangsom die aan de vorige eigenaar van een recreatiewoning was opgelegd. Eiseres stelt dat het besluit berust op een juridische of feitelijke misslag, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van het besluit tot invordering. De voorzieningenrechter heeft op 14 november 2024 geoordeeld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij de aangetekende brieven van de gemeente niet heeft ontvangen. De gemeente had eiseres meerdere keren per aangetekende brief geïnformeerd over haar bevindingen en de mogelijkheid om bezwaar te maken. De voorzieningenrechter concludeert dat de gemeente rechtmatig heeft gehandeld en dat er geen sprake is van een misslag. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gemeente, die in totaal € 1.973,00 bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/357445 / KG ZA 24-569
Vonnis in kort geding van 14 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.J. van der Aart,
tegen
GEMEENTE OPMEER,
te Opmeer,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. A.P.C. Kester.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de producties van de gemeente,
- de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024,
- de pleitnota van de gemeente.

2.De uitgangspunten

2.1.
[eiser] heeft op 19 mei 2021 een caravan-staplaats met stacaravan gekocht aan de [adres] (hierna kortheidshalve aan te duiden als de recreatiewoning).
2.2.
Bij brief van 30 september 2021 heeft de gemeente [eiser] ervan op de hoogte gesteld dat er bij besluit van 1 december 2020 aan de vorige eigenaar een last onder dwangsom van € 25.000,= is opgelegd vanwege het strijdige gebruik van de recreatiewoning voor niet-recreatieve bewoning, en dat dit besluit tevens van toepassing is op [eiser] als rechtsopvolger.
2.3.
[eiser] staat sinds 10 mei 2022 ingeschreven op een adres te [plaats] . Daar staan ook nog twee andere mensen ingeschreven.
2.4.
Per aangetekende brief van 14 april 2023 heeft de gemeente [eiser] in kennis gesteld van haar bevindingen dat [eiser] de recreatiewoning gebruikt voor niet-recreatieve bewoning en van haar voornemen tot het invorderen van verbeurde dwangsom over te gaan.
2.5.
Per aangetekende brief van 2 mei 2023 heeft de gemeente het besluit tot invordering van de last onder dwangsom aan [eiser] verstuurd.
2.6.
Per aangetekende brieven van 3 juli 2023 en 17 juni 2024 heeft de gemeente [eiser] aanmaningen gestuurd.
2.7.
Op 19 juli 2024 heeft de gemeente een dwangbevel aan [eiser] laten betekenen, waarna [eiser] via haar advocaat de gemeente heeft verzocht om de executie van het dwangbevel te staken. De gemeente heeft dit geweigerd, waarna [eiser] onderhavige procedure is gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert de gemeente te verbieden tot de executie van het dwangbevel van 19 juli 2024 jegens [eiser] over te gaan, en de gemeente te bevelen iedere reeds opgestarte executie te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiser] om de gemeente te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Het besluit tot invordering van de last onder dwangsom berust op een juridische of feitelijke misslag, omdat [eiser] niet op de hoogte is gesteld van het besluit van de gemeente tot invordering van de last onder dwangsom. Zij heeft geen van de aangetekende brieven ontvangen, waardoor zij niet haar zienswijze naar voren heeft kunnen brengen of bezwaar heeft kunnen maken. [eiser] is pas bij de betekening van het dwangbevel op 19 juli 2024 bekend geworden met het eerder genomen invorderingsbesluit.
3.3.
De gemeente voert verweer, en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is niet door de gemeente weersproken.
4.2.
Hoewel [eiser] er in de dagvaarding nog van uit ging dat de last onder dwangsom en het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsom nog niet in rechte vast stonden, blijkt uit de stukken van de gemeente dat dit wel het geval is. In dit executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een besluit slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarbij moet ook gelet worden op de belangen van de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren besluit klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit besluit voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
Uit de ingediende stukken blijkt dat de gemeente, voorafgaand aan het besluit tot invordering van de last onder dwangsom, [eiser] meermaals per aangetekende brief -geadresseerd aan het adres waarop [eiser] staat ingeschreven - van haar bevindingen en (voorgenomen) besluiten op de hoogte heeft gesteld. In die brieven heeft de gemeente [eiser] geïnformeerd over de mogelijkheden om haar zienswijze kenbaar te maken of bezwaar in te dienen. Deze aangetekende brieven heeft [eiser] niet afgehaald bij het ophaalpunt, waarna de brieven uiteindelijk weer naar de gemeente retour zijn gestuurd.
4.4.
De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van [eiser] dat zij geen aangetekende post of afhaalberichten van PostNL heeft ontvangen en daarom niet op de hoogte was van de inhoud van de brieven, waardoor zij geen mogelijkheid had om de besluiten aan te vechten. Weliswaar kan het zijn dat een aangetekende brief niet op de juiste wijze aan de geadresseerde wordt aangeboden, maar niet direct voor de hand ligt dat dit het geval is bij meerdere aangetekende brieven aan dezelfde geadresseerde. Verder speelt mee dat [eiser] weliswaar stelt te wonen op het adres in [plaats] waar zij ingeschreven staat, maar dat de hoofdbewoner van dat adres tegenover de gemeente heeft verklaard dat [eiser] dat adres slechts gebruikt als postadres. Het lag daarom op de weg van [eiser] om haar stelling dat zij de afhaalberichten niet heeft ontvangen te onderbouwen met meer dan alleen deze kale betwisting. Dat heeft zij niet gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert het door [eiser] aangevoerde dan ook geen feitelijke of juridische misslag op, op basis waarvan de executie van het besluit tot invordering van de dwangsom moet worden verboden. Van na het besluit voorgevallen of aan het licht gekomen feiten waardoor aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan, is evenmin gebleken. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.
4.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gemeente worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
MKI/JG