ECLI:NL:RBNHO:2024:11634

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
353243
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid constructeur voor schade na bouwstop en vordering tot schadevergoeding

In deze civiele zaak vorderen eisers schadevergoeding van de constructeur na een bouwstop van hun woning. Eisers hebben in eigen beheer een woning laten bouwen en houden de constructeur aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door een bouwstop die door de gemeente is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de constructeur zijn verplichtingen niet heeft geschonden, omdat de berekeningen die zijn gemaakt in overeenstemming waren met de eisen van de gemeente. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van wanprestatie van de constructeur en wijst de vorderingen van eisers af. De rechtbank oordeelt dat de gemeente op basis van de berekeningen van de constructeur een omgevingsvergunning heeft verleend, wat aantoont dat de constructeur in eerste instantie aan de eisen voldeed. De rechtbank wijst ook op het feit dat de bouwstop werd opgelegd omdat eisers zonder goedkeuring van de gemeente waren begonnen met heien. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers ongegrond zijn en dat zij de proceskosten moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/352126 / HA ZA 24-255
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming,
tegen

1.[gedaagde 1] ’,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. E.J. Rasker.
[eisers] zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] worden genoemd. [gedaagden] zullen hierna afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 16 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte overlegging producties (16 tot en met 24) van de kant van [eisers]
- de akte overlegging producties (producties 6 tot en met 8d) van de kant van [gedaagden]
- de nagezonden productie 25 van de kant van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben een woning laten bouwen (hierna: het bouwplan) aan de [adres] te [plaats 1] . Volgens planning zou het bouwplan in september 2020 zijn afgerond. Bij het project waren in opdracht van [eisers] [betrokkene 1] als architect en [betrokkene 2] als bouwbegeleider (hierna respectievelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] genoemd) betrokken.
2.2.
[gedaagde 1] heeft op 8 februari 2019 een offerte uitgebracht aan [betrokkene 1] voor het verrichten van de constructeurswerkzaamheden voor het bouwplan voor een bedrag van € 3.000,00 (exclusief btw). [gedaagde 2] was bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 1]
2.3.
[eiser 2] heeft [gedaagde 2] op 8 februari 2019 verzocht de offerte aan haar door te sturen. Diezelfde dag heeft [eiser 2] het volgende aan [gedaagden] geschreven:
“(…)
Dank voor je offerte. We gaan ermee akkoord. Ik zal een getekende versie naar het adres in [plaats 2] sturen, zoals gevraagd in je offerte. Bij deze akkoord via de mail, zodat jullie weten dat jullie aan de slag kunnen.
(…)”
2.4.
[gedaagde 1] is vervolgens overgegaan tot het maken van constructieberekeningen, uitgaande van de windbelasting in een stedelijk gebied (bebouwd).
2.5.
[eisers] hebben op 29 maart 2019 € 3.630,00 (inclusief btw) aan [gedaagde 1] betaald.
2.6.
De gemeente [plaats 1] (hierna: de gemeente) heeft op 8 juli 2019 een omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend. In de bijlage bij de vergunning geeft de gemeente aan dat het op basis van de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens aannemelijk is dat het bouwplan niet in strijd is met het Bouwbesluit 2012.
2.7.
Op 3 januari 2020 hebben [eisers] het heipalenplan van hun toekomstige buren aan [gedaagde 1] gestuurd, met de vraag om te beoordelen of dat palenplan niet in conflict komt met hun eigen palenplan. [gedaagde 1] heeft geantwoord dat [eisers] niets kunnen doen omdat er nog geen vergunning is aangevraagd.
2.8.
[eisers] zijn op 9 januari 2020 begonnen met heien. Op 15 januari 2020 heeft de gemeente een bouwstop opgelegd.
2.9.
Nadat [gedaagde 1] de berekeningen voor de fundering had aangepast, heeft de gemeente op 18 maart 2020 die berekeningen. [eisers] hebben de factuur voor het daarmee gepaard gaande meerwerk van [gedaagde 1] betaald. [eisers] hebben vervolgens ook twee andere constructeurs ingeschakeld.
2.10.
De gemeente heeft de bouwstop op 22 oktober 2020 opgeheven. De woning is op 2 juni 2021 opgeleverd.
2.11.
[eisers] hebben op 27 oktober 2020 een klacht ingediend bij de gemeente [plaats 1] over de wijze van afhandeling van hun dossier. [gedaagden] hebben via een WOO-verzoek stukken uit het klachtdossier van de gemeente gekregen, waaronder een brief van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 14 januari 2021:
“(…)
Naar aanleiding van de klacht en het gesprek van 14 december, hebben wij inhoudelijk naar de beoordeling van de constructie gekeken, waarbij zowel naar proces als inhoudelijk naar de documenten is gekeken. De focus heeft daarbij gelegen op de constructieonderdelen die door wind belast worden, wat de invloed van het rekenen met onbebouwd gebied in plaats van met bebouwd gebied voor die onderdelen is geweest en tot welke verzwaringen/ versterkingen van die onderdelen dat heeft geleid.
(…)
Alleen bij de berekening van de houtconstructie is, voor de windbelasting, dus uitgegaan van onbebouwd gebied. Bij de overige onderdelen is bebouwd gebied aangehouden. Doordat er voldoende ruimte in de sterkte van de, door wind belaste, houten onderdelen zat, heeft de berekening met onbebouwd gebied niet geleid tot een verzwaring/versterking van die onderdelen ten opzichte van de berekening met bebouwd gebied.
(…)”
2.12.
[eisers] hebben [bedrijf] gevraagd te onderzoeken of de gemeente aansprakelijk is voor de vertraging van het project. [bedrijf] heeft op 7 februari 2022 de volgende conclusie getrokken:
“(…)
De ingediende bescheiden leken in aanvang in orde; het was op het eerste gezicht voor de Gemeente aannemelijk dat zij zouden voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De bij het project betrokken partijen en de ingediende stukken wekten voldoende vertrouwen in die zin dat er geen reden was om te twijfelen aan de kwaliteit van de ingediende bescheiden.
Dat bij nader inzien de stukken niet in orde bleken kan de Gemeente niet worden verweten. De verantwoordelijkheid daarvoor blijft, naar onze mening, bij de opsteller van de stukken.
(…)”
2.13.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [eisers] heeft op 22 september 2022 een brief gestuurd aan [gedaagde 1] , waarin zij namens [eisers] [gedaagden] aansprakelijk stelt voor de vertraging van het bouwplan.
2.14.
[gedaagden] hebben bij e-mail van 25 september 2022 aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.15.
[eisers] hebben AdViDex Expertisediensten B.V. opdracht gegeven onderzoek te doen naar de oorzaak en de omvang van hun schade. AdViDex concludeert dat de vertraging in het bouwproces is ontstaan doordat er is nagelaten tegenover de gemeente aan te tonen dat mocht worden uitgegaan van een bebouwd gebied. AdViDex beraamt de schade van [eisers] op € 44.039,78.
2.16.
De besloten vennootschap [gedaagde 1] is ontbonden met ingang van 9 januari 2024. De door [gedaagde 2] aanvankelijk ingezette turboliquidatie is omgezet naar een gewone vereffening.
2.17.
[eisers] hebben op 11 maart 2024 ten laste van [gedaagde 1] in liquidatie conservatoir beslag doen leggen onder de Rabobank.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen (samengevat):
een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] tegenover [eisers] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en toerekenbaar tekort is geschoten,
een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] onrechtmatig tegen [eisers] heeft gehandeld en daarom tegenover [eisers] schadeplichtig is,
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen € 44.039,78 aan [eisers] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair 22 september 2022, subsidiair vanaf 9 november 2023, althans de dag van dagvaarden,
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen € 4.235,00 aan [eisers] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2023, althans de dag van dagvaarden,
[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen € 1.257,75 aan [eisers] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2023, althans de dag van dagvaarden
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, met inbegrip van de beslagkosten.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering tegen [gedaagde 1] ten grondslag dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door de vertraging van het bouwplan, omdat zij niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Zij stellen dat [gedaagde 1] niet of nauwelijks adequaat heeft gereageerd op de vele verzoeken van [eisers] , hun architect, hun bouwkundig begeleider, en de gemeente om alsnog de juiste berekeningen en gegevens aan te leveren. Uit het negeren van de vele verzoeken mochten [eisers] afleiden dat [gedaagde 1] niet van plan was de overeenkomst van opdracht na te komen en dat [gedaagde 1] tot herstel zou overgaan, zodat [gedaagde 1] [eisers] in verzuim is geraakt.
3.3.
Aan de vordering tegen [gedaagde 2] in privé leggen [eisers] ten grondslag dat [gedaagde 2] ook in privé aansprakelijk is voor de vertraging omdat hij een ernstige beroepsfout heeft gemaakt, die kwalificeert als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. [eisers] stellen dat [gedaagde 2] daarnaast in privé aansprakelijk is op grond van bestuurdersaansprakelijkheid omdat [gedaagde 2] wist of hoorde te begrijpen dat [eisers] door zijn weigering (als bestuurder van de BV) nieuwe berekeningen voor de gemeente te maken schade zou lijden. [eisers] achten [gedaagde 2] in privé tenslotte ook nog aansprakelijk omdat hij tot een turboliquidatie van [gedaagde 1] wilde overgaan, zonder de vordering van [eisers] daarbij in acht te nemen, hoewel er nog een bedrag van ongeveer € 140.000,00 in [gedaagde 1] aanwezig was. Dat duidt op betalingsonwil.
3.4.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Contractspartij
4.1.
Het verweer dat [eisers] niet ontvankelijk zijn in hun vordering tegen [gedaagde 1] op grond van een toerekenbare tekortkoming omdat [gedaagde 1] niet met [eisers] hebben gecontracteerd, faalt. De offerte is weliswaar uitgebracht aan [betrokkene 1] , maar [gedaagde 1] zelf heeft de offerte ook doorgestuurd aan [eiser 2] , die vervolgens ook rechtstreeks aan [gedaagde 1] haar acceptatie ervan heeft gemaild en de factuur heeft betaald. Dat [gedaagde 1] mondeling direct afwijzend heeft gereageerd na ontvangst van de acceptatiemail van [eisers] van 8 juni 2019 door [eisers] direct te laten weten dat [gedaagde 1] uitsluitend zaken doet met professionals, heeft [gedaagde 1] tegenover de betwisting door [eisers] niet nader onderbouwd. Gelet op de feitelijke gang van zaken stelt de rechtbank vast dat de overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen [eisers] als opdrachtgevers en [gedaagde 1] als opdrachtneemster.
‘bebouwd’ of ‘onbebouwd’
4.2.
Uit het feit dat de gemeente op 8 juli 2019 op basis van de berekeningen van [gedaagde 1] een omgevingsvergunning heeft verleend, blijkt dat de berekeningen van [gedaagde 1] met als uitgangspunt ‘bebouwd’ in eerste instantie leken te voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank volgt [eisers] niet in de stelling dat [gedaagde 1] toerekenbaar tekort is gekomen, omdat zij in haar berekeningen niet is uitgegaan van ‘onbebouwd’. Uit de reactie van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 14 januari 2021 op de klacht van [eisers] , blijkt immers dat voor de berekeningen van nagenoeg alle onderdelen ‘bebouwd’ als norm kon worden aangehouden (zie 2.11), zodat de stelling dat [gedaagde 1] ten onrechte uitging van ‘bebouwd’ geen stand houdt. Alleen bij de berekening van de houtconstructie is de gemeente, voor de windbelasting, uitgegaan van onbebouwd gebied (wat een zwaardere constructie vergt dan in bebouwd gebied). Bij de overige onderdelen is bebouwd gebied aangehouden; daar zat [gedaagde 1] dus goed. En doordat er voldoende speling in de gekozen sterkte van de door wind belaste houten onderdelen zat, heeft de berekening met onbebouwd gebied niet geleid tot een verzwaring/versterking van die onderdelen ten opzichte van de berekening met bebouwd gebied. Ook op dat punt voldeed de berekening van [gedaagde 1] en de door haar gekozen constructie dus aan de geldende normen, ook al was zij op dat onderdeel in haar berekening dus van een ander uitgangspunt uitgegaan dan de gemeente.
Negeren verzoeken van de kant van [eisers]
4.3.
De rechtbank volgt [eisers] evenmin in de stelling dat [gedaagde 1] in de periode na de bouwstop tekort is geschoten in zijn verplichtingen. [gedaagde 1] c.s. hebben die stelling betwist en [eisers] hebben, ook nadat er op zitting naar is gevraagd, geen van de vele in de dagvaarding genoemde verwijten kunnen onderbouwen. Vast staat dat de bouwstop is opgelegd ten gevolge van het feit dat [eisers] zonder voorafgaande goedkeuring van de gemeente waren gaan heien. [gedaagde 1] hebben gesteld dat zij [eisers] gewaarschuwd hebben dat niet te doen; [eisers] hebben dat niet voldoende gemotiveerd weersproken. Een herberekening was sinds die bouwstop van 15 januari 2020 noodzakelijk. Verder staat vast dat [gedaagde 1] die nieuwe berekeningen voor de fundering heeft gemaakt, dat [eisers] die werkzaamheden als meerwerk hebben betaald en dat de gemeente de aangepaste berekeningen al op 18 maart 2020, twee maanden na de oplegging van de bouwstop, heeft goedgekeurd, waarna de fundering afgemaakt kon worden. Die periode is niet onredelijk lang en niet gebleken is dat [gedaagde 1] in die twee maanden in gebreke is gesteld en in verzuim is geraakt. [eisers] hebben niet weersproken dat het werk van [gedaagde 1] er met de goedkeuring er op 18 maart 2020 grotendeels op zat, op het controleren en narekenen van het werk van derden na. [eisers] hebben ook geen aansporing of sommatie overgelegd waaruit blijkt dat zijzelf of anderen, zoals de architect of de bouwbegeleider, [gedaagde 1] in de periode na 18 maart 2020 over het uitblijven van actie hebben aangesproken. Niet gebleken is dat [gedaagde 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst dan wel dat zij niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen.
Onrechtmatig handelen [gedaagde 2] in privé
4.4.
Uit de voorgaande conclusie volgt ook dat geen sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagde 2] in privé.
Conclusie
4.5.
De conclusie is dat de vorderingen zullen worden afgewezen. [eisers] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.495,00
4.6.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.