ECLI:NL:RBNHO:2024:11629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
11156872
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procedure tussen ex-partners over huurkosten van gezamenlijke huurwoning met gedeeltelijke toewijzing van vordering

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil tussen twee ex-partners over de huurkosten van een gezamenlijke huurwoning. Het huurcontract stond op beide namen en partijen hadden afgesproken de huurkosten gelijk te delen. De vrouw heeft de woning in augustus 2023 verlaten, terwijl het huurcontract per 1 oktober 2023 is beëindigd. De man vordert de helft van de huur over de laatste twee maanden, omdat hij de volledige huur heeft betaald. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man € 1.207,51 toegewezen kreeg, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De gevorderde incassokosten zijn afgewezen, omdat de man niet heeft aangetoond dat hij de vrouw tijdig heeft aangemaand tot betaling. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 6 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11156872 \ CV EXPL 24-3829
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: Juristu Incasso Juristen B.V.
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
De zaak in het kort
Partijen hebben samengewoond. Het huurcontract van de door hen bewoonde woning stond op beider naam en zij hadden afgesproken de huurkosten 50-50 te delen. De vrouw heeft de woning in augustus 2023 verlaten. Het huurcontract is per 1 oktober 2023 geëindigd.
De man wil dat de vrouw de helft van de laatste twee maanden huur aan hem vergoedt. Die vordering wordt gedeeltelijk toegewezen. De gevorderde incassokosten worden afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 mei 2024, met producties 1 t/m 4
- het mondeling antwoord van 19 juni 2024
- het tussenvonnis van 26 juni 2024
- de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad tot in de maand augustus 2023.
2.2.
Partijen huurden een woning in [plaats] voor onbepaalde tijd. De huurovereenkomst stond op beider naam. Deze huurovereenkomst is met ingang van
1 oktober 2023 opgezegd.
2.3.
Op 6 augustus 2023 heeft [gedaagde] de woning verlaten.
2.4.
De huur, inclusief voorschot servicekosten bedroeg laatstelijk € 1.615,02 per maand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.700,00, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt primair aan zijn vordering ten grondslag dat hij een regresvordering heeft op [gedaagde] op grond van artikel 6:6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelezen in samenhang met artikel 6:10 BW. [eiser] stelt dat hij de maanden juli tot en met oktober 2023 de gehele huur heeft voldaan. Volgens [eiser] moet [gedaagde] hieraan bijdragen omdat zij gezamenlijk de huurovereenkomst zijn aangegaan. Subsidiair stelt [eiser] dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat zij noodgedwongen de woning heeft verlaten, omdat zij regelmatig in elkaar werd geslagen in de periode dat partijen samenwoonden. [gedaagde] heeft een traject van een Blijf-groep gevolgd. [gedaagde] heeft een andere woning moeten betrekken en heeft van die woning de kosten betaald. Zij kan geen euro in de maand missen. [eiser] heeft nog kunst van de vader van [gedaagde] in bezit en wil dat niet teruggeven onder het mom van retentierecht, aldus [gedaagde].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat de kunst van haar vader inmiddels bij haar is bezorgd, zodat de kantonrechter hier niet zal ingaan op dat deel van haar verweer.
4.2
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in zijn dagvaarding niet heeft toegelicht en onderbouwd uit welke posten de door hem gevorderde hoofdsom van € 3.700,00 bestaat. In een door [eiser] overgelegde brief van 29 augustus 2023 werd nog aanspraak gemaakt op een hoofdsom van € 2.000,00. Omdat [eiser] op de zitting heeft toegelicht dat zijn vordering in hoofdsom in ieder geval bestaat uit de helft van de door hem betaalde huur over de maanden augustus en september 2023, neemt de kantonrechter dat als uitgangspunt.
4.3.
Uit door [eiser] overgelegde stukken blijkt dat hij op 26 juli 2023 een bedrag van € 1.615,02 aan verhuurder heeft voldaan en op 31 augustus 2023 een bedrag van € 800,00.
Op de zitting heeft [eiser] desgevraagd toegelicht dat hij aanvankelijk slechts € 800,00 heeft voldaan ter zake van de huur over de maand september, omdat hij zich op het standpunt stelde dat hij slechts de helft van de huur verschuldigd was en [gedaagde] de andere helft diende te voldoen.
[eiser] heeft voorts gesteld dat de verhuurder het restant van de huur over de maand september in mindering heeft gebracht op de waarborgsom. Daarbij heeft [eiser] ook gesteld dat de waarborgsom door de verhuurder niet aan hem is terugbetaald in verband met de slechte staat van de vloerbedekking in de woning, hetgeen zou zijn veroorzaakt door de kat of katten van [gedaagde]. Omdat [eiser] ter onderbouwing van deze standpunten geen concrete informatie heeft gegeven over deze waarborgsom en [gedaagde] bij gebrek aan informatie daarover niets kan zeggen, passeert de kantonrechter de stelling van [eiser] dat hij uiteindelijk de volledige huur over de maand september 2023 heeft voldaan. De kantonrechter neemt slechts de door [eiser] aangetoonde huurbetalingen over de maanden augustus en september 2023 (€ 1.615,02 + € 800,00 = € 2.415,02) tot uitgangspunt.
4.4.
Beide partijen hebben op de zitting verklaard dat zij in beginsel voor gelijke delen zouden bijdragen in de maandelijks verschuldigde huur. Daarom zal de vordering van [eiser] tot een bedrag van € 1.207,51 worden toegewezen. Dat is de helft van het bedrag van de door hem aangetoonde huurbetalingen over de maanden augustus en september 2023.
In de stellingen van [gedaagde] over de omstandigheden waaronder zij de woning heeft verlaten en een nieuwe woning heeft betrokken ziet de kantonrechter geen aanleiding om minder toe te wijzen, nu deze niet, althans onvoldoende concreet zijn en niet zijn onderbouwd.
4.5.
De vordering van [eiser] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Artikel 6:96 lid 6 BW vereist voor toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten dat de gedaagde partij door de eisende partij vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen. Op de eisende partij rusten de stelplicht en bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Omdat [eiser] niet heeft gesteld dat een dergelijke brief is verzonden en de wel door hem overgelegde brieven niet aan de wettelijke vereisten voldoen wordt deze vordering afgewezen.
4.6.
[eiser] heeft niet heeft gesteld en toegelicht waarom hij aanspraak maakt op de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.207,51, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.