ECLI:NL:RBNHO:2024:11584

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
11078509 / CV EXPL 24-1220
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en de rol van erfgenamen in de uitvaartkosten

In deze zaak heeft eiser zijn vordering tot verdeling van de nalatenschap van zijn overleden dochter ingesteld bij de kantonrechter. De partijen, voormalig echtgenoten, hebben ervoor gekozen om de vordering op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de kantonrechter voor te leggen, met de mogelijkheid van hoger beroep. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het saldo op de spaarrekening van de overleden dochter tot haar nalatenschap behoort, maar heeft de vordering tot verdeling afgewezen omdat er niets meer te verdelen viel; het saldo was volledig gebruikt voor de uitvaartkosten.

De procedure omvatte een tussenvonnis en een mondelinge behandeling. Eiser vorderde dat gedaagde rekening en verantwoording zou afleggen over de spaarrekening van de overleden dochter en dat de nalatenschap gelijk verdeeld zou worden. Gedaagde betwistte echter dat eiser recht had op een deel van het geld, stellende dat zij de spaarrekening had geopend en beheerd, en dat het geld niet van de overleden dochter was. De kantonrechter oordeelde dat het geld op de spaarrekening tot de nalatenschap behoorde, maar dat er geen middelen meer waren om te verdelen, aangezien de uitvaartkosten uit de nalatenschap waren betaald.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser tot verdeling van de nalatenschap afgewezen en bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak benadrukt de juridische complicaties rondom nalatenschappen en de verantwoordelijkheden van erfgenamen met betrekking tot uitvaartkosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11078509 \ CV EXPL 24-1220
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E. Vroom

1.De zaak in het kort

Eiser heeft zijn vordering over de verdeling van een nalatenschap van de overleden dochter van partijen bij de kantonrechter ingesteld. Ter zitting heeft partijen ervoor gekozen de vordering op grond van artikel 96 Rv aan de kantonrechter voor te leggen. Zij hebben zich daarbij de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep voorbehouden.
De kantonrechter is van oordeel dat het saldo op de spaarrekening van de overleden dochter van partijen tot haar nalatenschap behoort. De vordering om tot verdeling over te gaan wijst de kantonrechter af. Er is namelijk niets meer te verdelen. Het saldo van de spaarrekening is helemaal opgegaan aan (een deel van) de kosten van de uitvaart.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 mei 2024
- de mondelinge behandeling van 25 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn voormalig echtgenoten. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren. [naam 1] (hierna: [naam 1] ), geboren op [ datum 1] 1999, en [naam 2] (hierna: [naam 2] ), geboren op [datum 2] 2000. De echtscheiding tussen partijen in 2016 uitgesproken.
3.2.
Op 13 oktober 2019 is [naam 1] overleden.
3.3.
[naam 1] heeft geen kinderen of partner achtergelaten en heeft haar nalatenschap niet in een testament vastgelegd, zodat partijen en [naam 2] ieder voor een gelijk deel erfgenaam zijn van [naam 1] . [naam 1] had een spaarrekening.
3.4.
Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van [naam 1] zuiver aanvaard.
3.5.
Op 30 augustus 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] verteld dat zij het saldo de spaarrekening van [naam 1] heeft gebruikt om (een deel van) de uitvaartkosten te betalen.
3.6.
In een brief van 12 december 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] betaling gevorderd van zijn deel en het deel van [naam 2] van de nalatenschap van [naam 1] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] beveelt om rekening en verantwoording af te leggen over de spaarrekening van [naam 1] door het overleggen van bewijs van het saldo alsmede waartoe het geld is aangewend.
Verder vordert [eiser] dat
- de kantonrechter vaststelt dat het saldo op het moment van overlijden deel uitmaakte van de nalatenschap van [naam 1] ;
- de kantonrechter beveelt dat die nalatenschap gedeeld zou moeten worden in gelijke delen tussen partijen en [naam 2] ;
- de kantonrechter [gedaagde] beveelt het ten onrechte niet doorbetaalde saldo te betalen aan [eiser] , die het deel van [naam 2] aan haar zal doorbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat partijen en [naam 2] ieder voor een derde deel van de nalatenschap (de spaarrekening) zijn gerechtigd. Hij schat in dat het saldo van de spaarrekening ten tijde van het overlijden van [naam 1] € 10.000,00 bedroeg. Verder stelt [eiser] dat partijen ieder de helft van de uitvaartkosten van in totaal € 23.655,64 zouden dragen. [eiser] heeft zijn deel uit eigen middelen bekostigd. [gedaagde] echter heeft haar deel grotendeels betaald van de spaarrekening van [naam 1] , terwijl zij maar voor één derde deel in de nalatenschap was gerechtigd. [eiser] stelt dat [gedaagde] heeft gestolen van de spaarrekening van [naam 1] .
4.3.
[gedaagde] betwist dat [eiser] recht heeft op (een deel van) het geld van [naam 1] . Zij is altijd kostwinner geweest en de kinderen hebben na de scheiding bij haar gewoond en ze heeft ze altijd zelf onderhouden. [gedaagde] voert aan dat zij destijds de spaarrekening op naam van [naam 1] heeft geopend en geld hierop heeft gestort met als doel te sparen voor later. [naam 1] mocht niet aan deze spaarrekening komen zonder toestemming van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is het geld dus niet van [naam 1] maar van haar. En als het wel van [naam 1] was, dan had het geld meer een voorwaardelijk karakter, dan wel het karakter van een lening. Het geld is daarom geen onderdeel van de nalatenschap van [naam 1] . [gedaagde] heeft de € 9.000,00 van de spaarrekening gebruikt voor het betalen van de uitvaart. De rest heeft [gedaagde] van haar eigen rekening betaald.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering van [eiser] ziet op de verdeling van de nalatenschap en hoort volgens de gewone bevoegdheidsregels thuis bij de sector handel van deze rechtbank. Ter zitting hebben partijen ervoor gekozen de vordering op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de kantonrechter voor te leggen. Partijen hebben zich daarbij de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep voorbehouden.
5.2.
Het steekt [eiser] dat [gedaagde] een groot deel van de kosten van de uitvaart van [naam 1] heeft betaald met het geld van de spaarrekening van [naam 1] , in plaats van met haar eigen geld. [gedaagde] is van mening dat het geld van de spaarrekening van [naam 1] van haar is omdat zij de spaarrekening voor het overgrote deel heeft gevuld, (behoudens wat geringe bijdragen van grootouders); het beheer over de spaarrekening voerde, en [naam 1] niet zonder toestemming bij het geld kon. De spaarrekening kan dus niet worden beschouwd als onderdeel van de nalatenschap van [naam 1] . [eiser] en [gedaagde] hebben dus wel ieder evenveel bijgedragen aan de uitvaart, aldus [gedaagde] . Het standpunt van [gedaagde] is onjuist. Het geld op de spaarrekening van [naam 1] , die bij haar overlijden meerderjarig was, was van haar. De rekening stond immers op haar naam. Het feit dat [gedaagde] vond dat [naam 1] er alleen maar verstandige dingen mee mocht doen, en feitelijk het beheer over de rekening voerde, maakt dat niet anders. Het geld op de spaarrekening behoorde dus tot de nalatenschap van [naam 1] . In zoverre zal de kantonrechter de vordering van [eiser] toewijzen.
5.3.
Over de vordering van [eiser] tot verdeling van deze nalatenschap van [naam 1] overweegt de kantonrechter als volgt. De kosten van de uitvaart zijn een schuld van de nalatenschap, voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene [1] . De kantonrechter is van oordeel dat een bedrag van negen á tienduizend euro in overeenstemming is met de omstandigheden van de overledene.
[gedaagde] heeft de erfgenamen dus niet benadeeld door voor dat deel de kosten van de uitvaart uit de nalatenschap te betalen. Verder is van belang dat partijen allebei van mening zijn dat er uit de nalatenschap van [naam 1] niets meer te verdelen valt, omdat het saldo van de nalatenschap in zijn geheel is gebruikt om (een deel van) de kosten van de uitvaart te betalen. Daarbij heeft [eiser] ter zitting verklaard dat het hem niet om het geld van [naam 1] te doen is; hij vindt dat [gedaagde] ervan af had moeten blijven. Kortom, omdat er niets meer in de nalatenschap zit, is er ook niets te verdelen. De kantonrechter zal dit deel van de vordering daarom afwijzen. Dit betekent ook dat aan de vordering van [eiser] om [gedaagde] te bevelen het ten onrechte niet doorbetaalde saldo van de nalatenschap te betalen aan [eiser] , niet kan worden toegekomen.
5.4.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te bevelen om rekening en verantwoording af te leggen over de spaarrekening van [naam 1] door het overleggen van bewijs van het saldo alsmede waartoe het geld is aangewend, zal de kantonrechter eveneens afwijzen. Vast staat dat partijen (en [naam 2] ) ieder erfgenaam zijn van [naam 1] . [eiser] kan zich met een verklaring van erfrecht bij de bank melden om inzage in de spaarrekening te verkrijgen. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] dit heeft gedaan. Het is dan ook niet aan erfgenaam [gedaagde] om de door erfgenaam [eiser] gewenste duidelijkheid te geven.
5.5.
Vanwege de familierechtelijke aard van de zaak, ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
stelt vast dat het saldo op de spaarrekening op het moment van overlijden deel uitmaakte van de nalatenschap van [naam 1] ;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 4:7 lid 1 onder b, van het Burgerlijk Wetboek