ECLI:NL:RBNHO:2024:1158

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/15/346663 / JU RK 23-1850
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met psychiatrische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 januari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft in de afgelopen periode te maken gehad met psychiatrische problematiek, waardoor zij onvoldoende beschikbaar was om een terug naar huis onderzoek te kunnen opstarten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het van belang is dat de plek van [de minderjarige] bij de pleegouders wordt gewaarborgd, aangezien hij zich daar goed ontwikkelt en gelukkig is.

De kinderrechter heeft de procedure gestart op verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, die de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor een jaar wilde verlengen. De moeder heeft aangegeven dat zij het liefst zelf voor [de minderjarige] wil zorgen, maar ook erkent dat hij momenteel goed functioneert bij de pleegouders. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere ondertoezichtstellingen en machtigingen tot uithuisplaatsing, en heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot uiterlijk 20 januari 2025 en verklaard dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/346663 / JU RK 23-1850
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Velserbroek, hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de pleegouders],
de oom en tante moederszijde, tevens de pleegouders, hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI;
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 10 maart 2021 bij de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 7 mei 2022. Bij dezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend tot 7 november 2021. Deze machtiging is nadien verlengd tot 7 mei 2022. Bij beschikking van 3 maart 2022 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op verzoek van de GI opgeheven, waardoor de lopende uithuisplaatsing is vervallen.
2.4.
Bij beschikking van 21 oktober 2022 is [de minderjarige] opnieuw, voorlopig, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Vervolgens is [de minderjarige] bij beschikking van 20 januari 2023 (definitief) onder toezicht gesteld tot 20 januari 2024.
2.5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 oktober 2022 ook een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van vier weken, onder aanhouding van het overig verzochte. Bij beschikking van 3 november 2022 is vervolgens een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verleend tot 21 januari 2023. Deze machtiging is bij beschikking van 20 januari 2023 verlengd tot
20 januari 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI naar voren gebracht dat de doelen die zijn opgesteld in het kader van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. [de minderjarige] wordt daardoor nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Bij de moeder is sprake van psychiatrische problematiek waarvoor zij verschillende keren gedwongen is opgenomen in een GGZ kliniek. Zij is daardoor wisselend beschikbaar voor [de minderjarige] en niet in staat om de (volledige) zorg voor hem structureel te dragen. [de minderjarige] is daarom opgevangen bij de pleegouders. Op 16 maart 2023 is er overleg geweest met Parlan over de mogelijkheden van een terug naar huis onderzoek. Een vooronderzoek wordt echter pas opgestart als er een reële kans is dat een thuisplaatsing kans van slagen heeft. De zwangerschap en de geestelijke gezondheid van de moeder hebben de afgelopen periode veel van haar gevraagd. De moeder is verschillende keren onvindbaar en onbereikbaar geweest voor de GI en de GGZ, waarna zij gedwongen is opgenomen. Zij was daardoor niet beschikbaar voor [de minderjarige] . De omgang is dan ook tijdelijk stopgezet. Het was daardoor ook niet mogelijk om voorwaarden op stellen om te onderzoeken of [de minderjarige] terug naar huis kan.
3.3.
In aanvulling op het verzoekschrift heeft de GI ter zitting naar voren gebracht dat de moeder inmiddels weer thuis verblijft en de omgang met [de minderjarige] weer is hervat. De afgelopen periode is er psycho-educatie ingezet voor de moeder en de grootmoeder om te kunnen omgaan met de problematiek van de moeder. Dit heeft de onderlinge communicatie verbeterd. De GI acht het van belang dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd zolang er nog geen duidelijkheid is over het perspectief van [de minderjarige] . Dit moet het komende jaar duidelijk worden. De moeder zal een schriftelijke aanwijzing ontvangen met de voorwaarden waaraan zij moet voldoen om te kunnen starten met een terug naar huis onderzoek.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het liefste zelf voor [de minderjarige] wil zorgen, maar hem niet zomaar wil wegtrekken uit een omgeving waar hij gelukkig is. Ze ziet dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de pleegouders en dat hij gewend is aan de situatie. De moeder heeft nu elke zondag omgang met [de minderjarige] onder begeleiding van de grootvader. Dit verloopt goed. De moeder wil daarom graag dat de omgang wordt uitgebreid, bijvoorbeeld met een nachtje slapen.
4.2.
De pleegouders staan achter de verzoeken van de GI. Zij hebben ter zitting naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] . Omdat hij ouder wordt, begrijpt hij de situatie beter en lijkt het voor hem makkelijker te accepteren. Ook is [de minderjarige] inmiddels goed geïntegreerd in het gezin. De pleegouders hebben een goede band met hem en hij speelt graag met zijn pleegbroers, die ongeveer dezelfde leeftijd hebben. De pleegouders zullen altijd voor [de minderjarige] klaar staan als dat nodig is, ook als dat voor de langere termijn is.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat [de minderjarige] vanaf jongs af aan veel heeft meegemaakt. Bij de moeder is sprake van psychiatrische problematiek, waarvoor zij verschillende keren is opgenomen in een GGZ kliniek. Zij is daardoor wisselend beschikbaar voor [de minderjarige] en kan hem niet de rust, voorspelbaarheid en regelmaat bieden die hij nodig heeft. Na wat wisselingen is [de minderjarige] uiteindelijk opgevangen door de pleegouders. Sindsdien gaat het steeds beter met hem. Hij ontwikkelt zich goed en heeft zijn draai gevonden in het gezin en op zijn nieuwe school. Hoewel de moeder het liefste wil dat [de minderjarige] terug naar huis komt, ziet zij in dat [de minderjarige] op dit moment op zijn plek zit bij de pleegouders. De moeder laat hiermee zien dat zij in staat is om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. De kinderrechter wil de moeder hiervoor complimenteren.
5.3.
De afgelopen periode is met succes ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen de moeder en de pleegouders. Ook weet [de minderjarige] wie zijn vader is. De vader en de pleegouders hebben elkaars gegevens en kunnen contact met elkaar opnemen. Verder is Word & Pictures ingezet waarbij de vader ook in het verhaal voorkomt. Het is echter niet gelukt om het perspectief van [de minderjarige] te bepalen. De moeder het afgelopen jaar vanwege haar zwangerschap en persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar geweest om een terug naar huis onderzoek te kunnen opstarten. De kinderrechter acht het evenals de GI van belang dat hier zo snel mogelijk duidelijkheid over komt, zodat [de minderjarige] , maar ook de moeder en de pleegouders, weten waar ze aan toe zijn.
5.4.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
- de persoonlijke problematiek van de moeder, waardoor zij wisselend beschikbaar is voor [de minderjarige] ;
- de onduidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige] .
5.5.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Gelet op de chronische problematiek van de moeder is zij niet in staat om [de minderjarige] een stabiele en voorspelbare thuissituatie te bieden. [de minderjarige] kan daarom op dit moment niet terug naar huis. De kinderrechter acht het daarom van belang dat zijn plek bij de pleegouders wordt gewaarborgd tot er meer duidelijkheid is over zijn perspectief, zeker nu duidelijk is geworden dat hij het daar naar zijn zin heeft en zich goed ontwikkelt. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige] opnieuw wordt blootgesteld aan onverwachte wisselingen in zijn thuissituatie.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 20 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een netwerkpleeggezin, te weten bij de oom en tante moederszijde, voor de duur van een jaar, tot uiterlijk 20 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024 door mr. G.A.M. van Dijk, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L. Jense als griffier, en op schrift gesteld op 7 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.