ECLI:NL:RBNHO:2024:11538

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
357542 KG ZA 24-575
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van aannemingsovereenkomst en zekerheidstelling in kort geding

In deze zaak heeft eiser een overeenkomst gesloten met gedaagde, een aannemer, voor de verbouwing van zijn woning. Gedaagde heeft zijn werkzaamheden neergelegd omdat eiser een afgesproken bedrag van € 10.000,- niet heeft betaald en daarnaast de kosten van een ingeschakelde bouwkundige wil verrekenen met de aanneemsom. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde zich niet op opschorting kan beroepen en dat hij de overeengekomen werkzaamheden moet hervatten, mits eiser zekerheid stelt voor het resterende bedrag van de aanneemsom waarover partijen het eens zijn. Eiser hoeft geen nieuwe betalingen te doen totdat het werk is opgeleverd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de vordering, aangezien hij met zijn kinderen in een klein bijgebouw verblijft en de woning nog niet gereed is. De rechter heeft de vordering van eiser toegewezen, met de voorwaarde dat eiser voor een bepaald bedrag zekerheid stelt. Gedaagde is veroordeeld tot nakoming van de aannemingsovereenkomst en moet de werkzaamheden binnen een bepaalde termijn opleveren. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/357542 / KG ZA 24-575
Vonnis in kort geding van 8 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden te [plaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. K. Straathof,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen.
De zaak in het kort
[eiser] heeft een overeenkomst met aannemer [gedaagde] gesloten voor de verbouwing van zijn woning. [gedaagde] heeft zijn werkzaamheden neergelegd omdat [eiser] volgens hem een afgesproken geldbedrag van € 10.000,- niet heeft betaald en [eiser] ten onrechte de kosten van een ingeschakelde bouwkundige wil verrekenen met de aanneemsom. De voorzieningenrechter oordeelt dat [gedaagde] zich niet (meer) op opschorting kan beroepen en de overeengekomen werkzaamheden moet hervatten. Dit is wel onder de voorwaarde dat [eiser] zekerheid stelt voor het resterende bedrag van de aanneemsom waarover partijen het eens zijn. [eiser] hoeft geen nieuwe betalingen te doen totdat het werk is opgeleverd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
- de mondelinge behandeling van 23 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
De voorzieningenrechter heeft, zoals was aangekondigd op de mondelinge behandeling, op 28 oktober 2024 een zogenoemd “kop-staart-vonnis” gewezen met enkel de beslissing en een korte toelichting daarop. Dit is de uitwerking daarvan, afgegeven op 8 november 2024.

2.De uitgangspunten

in conventie en in reconventie
2.1.
Op 3 januari 2022 (kenmerk: 2022003) heeft [gedaagde] een eerste offerte aan [eiser] toegezonden voor werkzaamheden in en rondom de woning van [eiser] aan [adres] te [plaats 1] .
2.2.
Na een aantal aanpassingen gaat [eiser] op 21 maart 2022 akkoord met de offerte voor een bedrag van € 577.733,64 inclusief btw. Op dezelfde dag start [gedaagde] met de werkzaamheden.
2.3.
[eiser] doet op 23 maart 2022, 12 april 2022 en 15 april 2022 een eerste betaling van in totaal € 150.000,-.
2.4.
Na aanvang van de werkzaamheden brengt [gedaagde] op verzoek van [eiser] meerdere offertes uit voor meerwerk, waarvan de volgende (in ieder geval) door [eiser] akkoord zijn bevonden:
- de offerte van 3 september 2022 (kenmerk: 2022315, meerwerk tuinhuisje) met een totaalbedrag van € 39.274,32 (exclusief btw over arbeidsloon);
- de offerte van 13 januari 2023 (kenmerk: 2023002, meerwerk bijkeuken en keuken tuinhuis) met een totaalbedrag van € 27.869,22 (exclusief btw over arbeidsloon);
- de offerte van 16 januari 2023 (kenmerk: 2023015, meerwerk aanbouw en zwembad) met een totaalbedrag van € 57.294,44 (exclusief btw over arbeidsloon).
2.5.
Per e-mail van 20 mei 2023 heeft [gedaagde] [eiser] aangegeven dat de totale aanneemsom vanwege meerwerk met € 20.000,- wordt verhoogd.
2.6.
Per e-mail van 28 november 2023 laat [eiser] [gedaagde] weten bezorgd te zijn over de voortgang van het project.
2.7.
Per e-mail van 26 januari 2024 geeft [gedaagde] bij [eiser] aan dat er op basis van de offertes nog een bedrag van € 32.171,62 moet worden betaald. Dit is exclusief een aantal door [gedaagde] omschreven werkzaamheden. [gedaagde] geeft aan dat hij in totaal nog € 101.406,32 van [eiser] krijgt.
2.8.
[eiser] geeft in haar reactie aan dat zij op een aantal punten akkoord gaat, maar dat zij op een aantal punten uitleg wenst. In zijn reactie op 27 januari 2024 geeft [gedaagde] uitleg en verzoekt hij [eiser] om € 20.000,- over te maken.
2.9.
Op 1 februari 2024 maakt [eiser] € 10.000,- over naar [gedaagde] .
2.10.
Op 18 februari 2024 verzoekt [gedaagde] [eiser] om nogmaals € 10.000,- over te maken. [eiser] weigert dit en verzoekt [gedaagde] bij brief van 11 maart 2024 om uiterlijk 15 april 2024 een aantal werkzaamheden uit te voeren. [gedaagde] legt vervolgens zijn werkzaamheden neer.
2.11.
[eiser] laat vervolgens een bouwkundige inspectie uitvoeren en stelt samen met de bouwkundige (De Reus) een lijst op van alle werkzaamheden die zijn verricht, deels zijn verricht of nog niet zijn uitgevoerd. [gedaagde] heeft hierop gereageerd.
2.12.
Bij brief van 29 mei 2024 verzoekt de advocaat van [eiser] [gedaagde] binnen een week te bevestigen dat hij de werkzaamheden weer zal oppakken en binnen drie maanden tot een oplevering te komen, dan wel met een gedetailleerd plan te komen waaruit blijkt hoeveel tijd daarvoor in redelijkheid nodig is.
2.13.
Partijen spreken af dat [gedaagde] een plan van aanpak opstelt, welke [gedaagde] op 27 september 2024 aan [eiser] heeft verstrekt.
2.14.
[eiser] laat per mail van 1 oktober 2024 [gedaagde] weten dat zij teleurgesteld is in het plan van aanpak en juridische stappen gaat ondernemen.
2.15.
Sinds de aanvang van de werkzaamheden tot en met februari 2024 heeft [eiser] in totaal € 700.000,- aan [gedaagde] betaald. Hiervan is € 50.000,- contant voldaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat – [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot nakoming van de aannemingsovereenkomst, inclusief overeengekomen meerwerk, door het werk binnen drie maanden na betekening van het vonnis af te ronden en op te leveren. Daarnaast vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, in het geval de vordering van [eiser] (gedeeltelijk) wordt toegewezen, samengevat:
  • primair [eiser] te veroordelen tot betaling van de resterende aanneemsom in drie termijnen van elk € 45.241,79, te voldoen uiterlijk op 3 november 2024, 8 december 2024 en 12 januari 2025;
  • subsidiair [eiser] te veroordelen tot het verstrekken van zekerheid voor € 46.359,15 in de vorm van een bankgarantie of depotstelling vóór 4 november 2024, en betaling van de resterende aanneemsom in drie termijnen van elk € 29.788,77, te voldoen uiterlijk op 3 november 2024, 8 december 2024 en 12 januari 2025;
  • althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie meent te behoren,
  • met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Toetsingskader in kort geding
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vordering in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
De voorzieningenrechter is - anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd - van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de vordering. [gedaagde] is in 2022 gestart met de verbouwing van de woning van [eiser] . Sindsdien verblijft [eiser] samen met twee kinderen in de puberleeftijd in een klein bijgebouw op het perceel. De woning van [eiser] is nog niet gereed om te betrekken en gelet op de omstandigheden waarin de familie verkeert heeft zij een spoedeisend belang bij de vordering tot nakoming van de aannemingsovereenkomst. Dat het werk inmiddels al geruime tijd stilligt, maakt dat niet anders.
Beroep op opschorting
4.3.
[gedaagde] voert aan dat partijen op 29 januari 2024 hebben afgesproken dat [eiser] een bedrag van € 20.000,- zou betalen in twee termijnen. [eiser] heeft de eerste termijn van € 10.000,- betaald, maar de tweede termijn onbetaald gelaten. Daarnaast heeft [eiser] aangegeven dat hij de helft van de kosten van de bouwkundige die hij zelf heeft ingeschakeld zal gaan verrekenen met de aanneemsom. Daarmee heeft [eiser] volgens [gedaagde] aangekondigd dat hij zal gaan tekortschieten in zijn betalingsverplichting. [gedaagde] beroept zich op opschorting van zijn werkzaamheden totdat [eiser] de betaalafspraak nakomt en bevestigt uitvoering te geven aan de bestaande betaalafspraken en niet eenzijdig tot verrekening overgaat.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [gedaagde] zich niet (meer) op opschorting kan beroepen en legt dit hieronder uit.
4.5.
Ten eerste heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling toegezegd de kosten van de ingeschakelde bouwkundige niet met de aanneemsom te zullen verrekenen. Daarmee is die opschortingsgrond komen te vervallen.
4.6.
Ten tweede betwist [eiser] dat partijen eind januari 2024 hebben afgesproken dat hij € 20.000,- zou betalen. Tegenover deze betwisting heeft [gedaagde] het bestaan van die afspraak onvoldoende aannemelijk gemaakt en in kort geding is geen plaats voor bewijslevering. Daarom kan niet worden aangenomen dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting. De voorzieningenrechter licht dit toe. In een e-mail van 26 januari 2024 aan [eiser] heeft [gedaagde] uiteengezet voor welk meerwerk nog betaald moet worden. [eiser] heeft hierop op 27 januari 2024 gereageerd en aangegeven met welke posten hij akkoord is en waarmee niet (zonder nadere uitleg). Hierop heeft [gedaagde] op 28 januari 2024 gereageerd met een uitvoerige uiteenzetting over het meerwerk en schrijft hij dat hij woensdag weer komt werken en dat hij maandag € 20.000,- op zijn rekening wil ontvangen. Volgens [gedaagde] is [eiser] daarmee via WhatsAppberichten op 29 januari 2024 akkoord gegaan. Uit de berichten die zijn overgelegd, volgt dit echter niet. [eiser] geeft slechts aan dat hij nog naar de details wil kijken en contact wil over de betalingstermijnen, waarna [gedaagde] twee dagen later stuurt dat hij nog niks heeft gehoord. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen afspraak om € 20.000,- te betalen, maar slechts een wens van [gedaagde] om dit bedrag betaald te krijgen. Zoals hierna in reconventie zal worden overwogen, heeft [eiser] geen betaalachterstand met de aanneemsom.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] zijn werkzaamheden niet (meer) mag opschorten. De vordering tot nakoming heeft in een eventuele bodemprocedure daarom een zodanige kans van slagen, dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
De werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd
4.8.
[eiser] heeft als productie 18 een Excel-lijst overgelegd, waarin hij heeft aangegeven welke van de overeengekomen werkzaamheden in zijn visie nog (geheel of gedeeltelijk) moeten worden uitgevoerd, inclusief het herstel van gebreken. [gedaagde] heeft als productie 25 een document in het geding gebracht, waarin hij commentaar geeft op de lijst van [eiser] . Uit het document van [gedaagde] blijkt dat hij het voor een deel eens is met de werkzaamheden die nog moeten worden gedaan (of hersteld), voor een deel daarmee oneens is en dat hij een aantal werkzaamheden nog moet controleren.
4.9.
[gedaagde] zal de werkzaamheden waar partijen het over eens zijn nog moeten uitvoeren. Indien deze werkzaamheden worden uitgevoerd, is nagenoeg alles gedaan wat nodig is om de woning bewoonbaar te maken. Wat daarvoor verder nodig is, is dat voorbereidende werkzaamheden worden verricht voor de aansluiting van de woning van [eiser] op het elektriciteitsnetwerk van Liander. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] zich bereid verklaard dit te doen. Daarnaast maakt de voorzieningenrechter uit het overzicht van [eiser] op dat de raambeugels van de hard houten ramen een waterdichte afdichting zouden verbreken (nr. 454 t/m 461). Indien dit inderdaad zo is, lijkt dit lekkages te kunnen veroorzaken. [gedaagde] zal daarom moeten controleren of dit inderdaad gebrekkig is gedaan en als dit het geval is, zal hij dit moeten herstellen. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat [gedaagde] de onder de beslissing vermelde werkzaamheden nog moet uitvoeren (door te verwijzen naar de nummers op de Excel-lijst van [eiser] ). Wellicht zitten daar ook enkele werkzaamheden bij waar [gedaagde] het niet mee is of waar partijen nog discussiëren over de prijs, maar het belang van [eiser] om de woning op korte termijn te kunnen betrekken weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om die discussie(s) te beslechten voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd.
4.10.
[gedaagde] zal niet worden veroordeeld om de overige werkzaamheden te verrichten die volgens [eiser] nog moeten worden uitgevoerd of hersteld. Het commentaar van [gedaagde] op deze werkzaamheden is dat werkzaamheden al zijn uitgevoerd, geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst, dat er nadere afspraken over zijn gemaakt of dat hem niet duidelijk is waar het over gaat. Ook betwist [gedaagde] een aantal gebreken die [eiser] opvoert. [eiser] stelt dat [gedaagde] de fotorapportage van De Reus en de opmerkingen in de Excel-lijst onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Daarbij ziet [eiser] echter over het hoofd dat geen voldragen debat heeft plaatsgevonden over de betreffende werkzaamheden. Al is het maar omdat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven over een deskundigenrapport van De Reus te beschikken, maar dat zij deze niet in het geding heeft gebracht omdat haar advocaat geen tijd had het rapport te bestuderen. Onder deze omstandigheden kan niet van [gedaagde] worden verwacht zijn betwisting in deze fase meer handen en voeten te geven dan hij heeft gedaan. Voor al de niet-erkende werkzaamheden geldt dat in kort geding niet kan worden vastgesteld wie van partijen het gelijk aan de zijde heeft. Daarvoor is een voldragen debat nodig en zo nodig bewijslevering, bijvoorbeeld in de vorm van een deskundigenbericht, waarvoor in kort geding geen plaats is.
4.11.
Ter voorkoming van executiegeschillen zal de voorzieningenrechter de werkzaamheden waarvan [gedaagde] heeft aangegeven dat hij deze nog moet controleren, ook niet onder het bereik van de veroordeling (versterkt met een dwangsom) brengen. Dit betreft ook geen werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de woning te kunnen bewonen, waarin nu juist het spoedeisend belang van [eiser] is gelegen. De voorzieningenrechter gaat er wel van uit dat [gedaagde] deze werkzaamheden gaat controleren en zo nodig alsnog (goed) uitvoert.
Termijn waarbinnen de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd
4.12.
[eiser] stelt - onder verwijzing naar wat bouwkundige De Reus daarover heeft vermeld - dat de resterende werkzaamheden binnen drie maanden afgerond zouden moeten kunnen worden. [gedaagde] heeft dit niet (gemotiveerd) weersproken, zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.
4.13.
[gedaagde] heeft aangegeven dat hij het werk op 4 november 2024 zou kunnen hervatten. De voorzieningenrechter zal aan die hervatting de voorwaarde verbinden dat [eiser] vóór 4 november 2024 zekerheid stelt voor een bedrag van € 49.691,62, op een van de manieren zoals in de beslissing is vermeld. De voorzieningenrechter legt dit in reconventie verder uit. [gedaagde] moet het werk dan binnen drie maanden na betekening van het vonnis opleveren en indien de betekening al vóór 4 november 2024 plaatsvindt, binnen drie maanden na 4 november 2024. Mocht [eiser] de zekerheid pas na 4 november 2024 stellen, dan vangt de termijn niet eerder aan dan op de dag volgend op de zekerheidstelling.
4.14.
Voor alle duidelijkheid merkt de voorzieningenrechter op dat met oplevering niet wordt bedoeld dat binnen die termijn van drie maanden ook de opleverpunten opgelost worden. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat eventuele opleverpunten in onderling overleg binnen een redelijke termijn worden opgelost.
Conclusie
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is op de hierna te melden wijze. Als prikkel tot nakoming zal de voorzieningenrechter de veroordeling versterken met een dwangsom. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna te melden.
Proceskosten
4.16.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] wordt begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.741,72
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.17.
De voorwaarde waaronder [gedaagde] zijn tegenvordering heeft ingesteld is vervuld, omdat de vordering van [eiser] (deels) wordt toegewezen.
Overeengekomen aanneemsom en afspraken over betaling
4.18.
[gedaagde] stelt dat de overeengekomen aanneemsom, inclusief meerwerk, € 835.725,37 (inclusief btw) is. [eiser] betwist de hoogte van het overeengekomen meerwerk. Volgens [eiser] is de aanneemsom, inclusief meerwerk, € 749.691,62 (inclusief btw). De discussie tussen partijen gaat vooral over de vraag of voor bepaald meerwerk opdracht is gegeven en of nog btw op arbeidsloon in rekening moet worden gebracht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit kort geding niet is vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van ander meerwerk (artikel 7:755 BW) dan [eiser] heeft erkend. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dit vooralsnog niet en voor nader onderzoek is geen plaats. Over de btw op arbeidsloon lopen de standpunten van partijen ook uiteen. Volgens [gedaagde] waren de bedragen daarvoor nog niet in de offertes opgenomen omdat deze nog niet bekend waren. Volgens [eiser] is een deel van de aanneemsom contant betaald en zou in ruil daarvoor een btw-korting plaatsvinden. Ook op dit punt is nog onvoldoende duidelijkheid, waarbij de voorzieningenrechter in aanmerking neemt dat in een e-mail van 4 januari 2022 wel wordt gesproken over een korting op btw.
In het kader van dit kort geding neemt de voorzieningenrechter daarom een aanneemsom inclusief overeengekomen meerwerk van € 749.691,62 tot uitgangspunt.
4.19.
Niet ter discussie staat dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de betalingen, die afwijkt van het betaalschema dat is opgenomen in de algemene voorwaarden van [gedaagde] . Uit de e-mails van 20 en 21 maart 2022 leidt de voorzieningenrechter af dat is afgesproken dat na een aanbetaling van € 150.000,-, de resterende aanneemsom in vijf termijnen zal worden betaald. De voorzieningenrechter begrijpt dit zo, dat het gaat om vijf gelijke termijnen van 20% en een redelijke uitleg brengt mee dat de laatste termijn na oplevering opeisbaar wordt, wat gebruikelijk is bij soortgelijke overeenkomsten. De uitleg die [gedaagde] voorstaat en inhoudt dat [eiser] steeds € 150.000,- voor moet liggen op de uitvoering van de werkzaamheden, komt de voorzieningenrechter voorhands minder logisch voor en daarvoor zijn ook geen aanknopingspunten te vinden.
4.20.
Gelet op het voorgaande wordt de laatste termijn van 20% van het bedrag dat [eiser] aan [gedaagde] verschuldigd is, opeisbaar bij oplevering. Niet in geschil is dat [eiser] inmiddels € 700.000,- aan [gedaagde] heeft betaald. [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat dit meer dan 80% van de aanneemsom is, ook als van het door [gedaagde] gestelde bedrag van ruim € 835.000,- wordt uitgegaan. Dit betekent dat het laatste deel van de aanneemsom nog niet opeisbaar is en er geen grond is [eiser] het resterende deel in termijnen te laten voldoen in de periode tussen de hervatting van de werkzaamheden en de oplevering daarvan.
4.21.
Wel ziet de voorzieningenrechter in het kader van een belangenafweging aanleiding te bepalen dat [eiser] vóór 4 november 2024 (zijnde de datum waarop [gedaagde] de werkzaamheden zal hervatten) zekerheid te stellen tot een bedrag van € 49.691,62 (het verschil tussen de door [eiser] erkende aanneemsom en het reeds betaalde bedrag), op een van de manieren zoals in de beslissing is vermeld. Het (spoedeisend) belang van [gedaagde] bij enige financiële zekerheid weegt, zeker tegen de achtergrond dat daarnaast nog een discussie loopt over ruim € 85.000,-, zwaarder dan het belang van [eiser] om zekerheidstelling geheel achterwege te laten. Voor een hoger bedrag aan zekerheidstelling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, nu [eiser] consument is en niet van haar verlangd kan worden dat zij voor een groter bedrag zekerheid stelt dan zij mogelijk verschuldigd is.
Proceskosten
4.22.
Omdat [gedaagde] en [eiser] over en weer in het (on)gelijk worden gesteld zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat [eiser] voldoet in de onder 3.7 genoemde veroordeling tot zekerheidstelling, tot nakoming van de aannemingsovereenkomst, inclusief het geaccordeerde en overeengekomen meerwerk, door binnen drie maanden na betekening van dit vonnis (en indien de betekening vóór 4 november 2024 plaatsvindt: binnen drie maanden na 4 november 2024, en indien de zekerheidstelling plaatsvindt na 4 november 2024: binnen drie maanden vanaf de dag volgend op de dag dat de zekerheid is gesteld) het werk aan [eiser] op te leveren, in die zin dat [gedaagde] de werkzaamheden moet verrichten die staan vermeld onder de volgende nummers van de Excel-lijst van [eiser] (productie 18 dagvaarding):
17, 40, 53, 74, 84, 133, 139, 140, 141, 145, 147 t/m 169, 172, 173, 177, 189 t/m 192, 194 t/m 200, 206, 207, 210, 212 t/m 217, 219, 222, 226, 227, 228, 237, 246 t/m 249, 256, 257, 258, 264, 266, 267, 268, 272, 273, 274, 285, 287, 289, 290, 291, 301, 302, 317, 318, 319, 331, 334 t/m 337 (schakelaar of front plaatsen na schilderen), 370, 373, 375, 376, 381, 408, 409, 414 (deur en deurkozijn bijkeuken), 416, 417, 418, 420, 422, 423, 424, 426, 429, 431, 432, 433, 441, 449, 450, 451, 454 t/m 461 (controleren of raambeugel inderdaad een waterdichte afdichting verbreekt en zo nodig herstellen), 465, 466, 468, 469, 471, 474, 484, 486, 487, 489, 494, 497, 498, 525, 559, 560, en 562.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.741,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
veroordeelt [eiser] om vóór 4 november 2024 zekerheid aan [gedaagde] te verstrekken voor een bedrag van € 49.691,62 in de vorm van een bankgarantie onder de gebruikelijke voorwaarden of een depotstelling bij een notaris of bij een van de advocaten van partijen, en een bewijsstuk daarvan aan [gedaagde] te doen toekomen,
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2024. De schriftelijke uitwerking is op 8 november 2024 afgegeven.
MKI/NB