ECLI:NL:RBNHO:2024:11513

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
15/136864-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer en handel in heroïne

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van en handel in heroïne. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer elf maanden via cryptotelefoons gecommuniceerd over transporten van heroïne van Iran naar Nederland, inclusief prijsafspraken en het verstrekken van testhoeveelheden aan potentiële kopers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van deze voorbereidingshandelingen, waarbij hij een significante bijdrage heeft geleverd aan de criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van vijf jaar afgewezen, maar heeft wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar deze eerdere veroordeling is niet in strafverzwarende zin meegewogen, gezien het tijdsverloop. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf bepaald, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/136864-23 (P)
Uitspraakdatum: 7 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 20 februari 2021 te Zaandam en/of Oostzaan en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Hamburg (Duitsland) en/of Tabriz (Iran) en/of Urmia (Iran), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of anderen (telkens)
- één of meer PGP/crypto-telefoon(s) verkregen en/of voorhanden gehad, en/of
- heroïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te
koop aangeboden en/of (daarbij) informatie verstrekt over de prijs en/of omvang en/of samenstelling van de (partij) verdovende middelen, en/of
- ( telefonische) afspraken gemaakt en/of inlichtingen verkregen en/of (door)gegeven en/of onderhandelingen gevoerd met (ver)koper(s) en/of (een) ander(en) om heroïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I te vervoeren en/of in te voeren en/of uit te voeren en/of te kopen en/of te verkopen, en/of
- een (kleine) (test)hoeveelheid heroïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, aan de (ver)koper(s) en/of (een) ander(en) ter beschikking gesteld en/of verstrekt om (de kwaliteit) te testen, en/of
- telefonische) afspraken gemaakt met en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten verkregen en/of (door)gegeven en/of gevraagd aan zijn mededader(s) en/of één of meer anderen om heroïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te kopen en/of verkopen en/of in ontvangst te nemen en/of omtrent de wijze waarop die heroïne, althans een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zou worden gekocht en/of geleverd en/of afgenomen en/of vervoerd en/of verkocht, en/of
- ( telefonische) afspraken gemaakt en/of inlichtingen verkregen en/of (door)gegeven betrekking hebbende op een of meer stashplaatsen/opslagplekken van verdovende middelen, en/of
- foto's van verdovende middelen ontvangen en/of verstuurd en/of uitgewisseld en/of voorhanden gehad, en/of
- een hoeveelheid (wederrechtelijk verkregen) geld voorhanden gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De chatgesprekken in het dossier vinden geen steun in een ander bewijsmiddel. Hierdoor is er onvoldoende wettig bewijs voor het ten laste gelegde feit. Ook heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en anderen. De gedragingen van de verdachte duiden eerder op medeplichtigheid, maar dat is niet aan de verdachte ten laste gelegd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Inleiding
Het procesdossier bestaat voor een groot deel uit chatberichten die zijn verstuurd met PGP-telefoons van en naar twee accounts: een EncroChat-account met de naam [accountnaam 1] en een SkyECC-account met de naam [accountnaam 2]. De rechtbank zal eerst ingaan op waarom deze accounts volgens de rechtbank aan de verdachte kunnen worden toegeschreven en hoe tot bewezenverklaring van medeplegen van voorbereidingshandelingen wordt gekomen. Als laatste zal de rechtbank uitleggen waarom aan het bewijsminimum is voldaan.
Toeschrijving van de EncroChat- en SkyECC-account aan de verdachte
In het dossier bevinden zich processen-verbaal van identificatie van het EncroChat-account [accountnaam 1] en het SkyECC-account [accountnaam 2]. Op basis van de bevindingen in deze processen-verbaal is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de gebruiker is van beide accounts. Dit kan onder meer worden afgeleid uit het feit dat de gebruiker van de accounts in de chatberichten [verdachte] (de voornaam van de verdachte) wordt genoemd en de gebruiker het adres van het koffiehuis/kantoor waarvan hij destijds eigenaar was, noemt als plek om af te spreken. Verder zijn door de gebruiker van beide accounts foto’s, waaronder selfies, van de verdachte verstuurd en foto’s van stukken waarop de naam van de verdachte voorkomt.
De verklaring van de verdachte dat hij niet de (enige) gebruiker is van de accounts, dan wel nooit berichten voor en uit zichzelf heeft verstuurd en met de inhoud daarvan dus niks te maken heeft, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte heeft gedurende het politieonderzoek gezwegen en is pas met een verklaring gekomen toen het einddossier klaar was. Deze verklaring is wisselend en ook moeilijk te volgen: de wijze waarop en hoe vaak de verdachte (voor een ander) gebruik heeft gemaakt van de door hem genoemde telefoon is niet duidelijk geworden. Evenmin is duidelijk geworden voor wie de verdachte de berichten zou hebben verstuurd. De verklaring past ook niet bij de foto’s die vanaf de genoemde accounts naar tegenaccounts zijn verstuurd met daarop persoonlijke aan de verdachte en zijn echtgenote te relateren papieren, vliegtickets en de auto van de verdachte. Er zijn verder ook geen aanwijzingen in het dossier dat iemand anders dan de verdachte deze telefoons/accounts heeft gebruikt.
Medeplegen van voorbereidingshandelingen
De verdediging heeft niet betwist dat de chats, in onderling verband en samenhang bezien, gaan over het voorbereiden van de handel in en invoer van heroïne. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank immers dat de verdachte als gebruiker van de genoemde accounts berichten en foto’s heeft verstuurd die zien op het voorbereiden van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en invoeren van heroïne.
De verdachte heeft met verschillende tegenaccounts gedurende een langere tijd gecommuniceerd. In die berichten bepalen zij onder andere samen prijzen en hoeveelheden van de te (ver)kopen heroïne, wanneer en hoe transport moet plaatsvinden en het al dan niet terugbetalen van inleg bij het mislukken van een transport. De inhoud van de berichten duidt op een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en anderen die gericht was op de handel in en invoer van heroïne, waaraan de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd. De rechtbank verwerpt daarom het verweer dat medeplegen niet kan worden bewezen.
Bewijsminimum
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de verdediging dat niet aan het bewijsminimum voldaan is. Uit artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat ‘alle andere geschriften’ alleen kunnen gelden als bewijs in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Daarmee is beoogd een zekere waarborg voor de betrouwbaarheid van zo’n geschrift te verschaffen. Dit betekent dat het ene ‘ander geschrift’ (een SkyECC- of EncroChat-bericht) steun moet vinden in een tweede ‘ander geschrift’ (een SkyECC- of EncroChat-bericht). Uit het procesdossier volgt dat er meerdere berichten zijn verstuurd vanuit twee verschillende accounts met verschillende tegencontacten en op verschillende data. Ook zijn er foto’s verstuurd die de inhoud van de berichten ondersteunen. Verder zijn meerdere processen-verbaal van de politie voor het bewijs gebruikt, waaronder twee processen-verbaal van identificatie. Dit alles brengt mee dat er geen sprake is van een dossier bestaande uit slechts één bron of één wettig bewijsmiddel.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 20 februari 2021 in Nederland en Hamburg (Duitsland) en Tabriz (Iran) en Urmia (Iran), tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en anderen
- PGP-/crypto-telefoons voorhanden gehad, en
- heroïne te koop aangeboden en daarbij informatie verstrekt over de prijs en omvang van de (partij) verdovende middelen, en
- afspraken gemaakt en inlichtingen verkregen en (door)gegeven om heroïne te vervoeren en in te voeren en te kopen en te verkopen, en
- een testhoeveelheid heroïne aan anderen verstrekt om de kwaliteit te testen, en
- afspraken gemaakt met en aanwijzingen en opdrachten gegeven aan anderen om heroïne te kopen en verkopen, en
- foto's van verdovende middelen ontvangen en verstuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en/of zich/een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twee jaren, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze gevangenisstraf zou gecombineerd kunnen worden met een taakstraf van 240 uren. Aan de verdachte zouden de bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd zoals geadviseerd in het door de raadsman overgelegde rapport van [adviesbureau] van 26 februari 2024. Ook heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de dochter van de verdachte lijdt aan de ziekte MS en dat de verdachte de zorg voor haar draagt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in een periode van ongeveer elf maanden samen met anderen voorbereidingshandelingen gepleegd voor de invoer van en handel in heroïne. Via cryptotelefoons heeft de verdachte onder meer gecommuniceerd over een transport van Iran naar Nederland, de prijzen voor de aan-/verkoop van bepaalde hoeveelheden heroïne en het verstrekken van een testhoeveelheid heroïne aan een potentiële koper.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare handelingen en zich daarbij kennelijk enkel heeft laten leiden door eigen financieel gewin. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Heroïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof die zeer verslavend kan werken. De verspreiding van en handel in heroïne gaat gepaard met vele andere vormen van zeer zware criminaliteit, waaronder levensdelicten en ondermijning. Uit niets blijkt dat de verdachte zich bij het plegen van het feit hierom heeft bekommerd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van de verdachte van 28 februari 2024. Hieruit volgt dat de verdachte in 2003 is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Gelet op het tijdsverloop tussen die veroordeling en het onderhavige feit, weegt de rechtbank de veroordeling uit 2003 niet in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van voornoemd rapport van [adviesbureau], maar ziet gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit geen aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte weegt de rechtbank ook niet in straf verminderende zin mee. Van deze omstandigheden was al sprake voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit. Het is de verdachte zijn keuze geweest om desondanks dit feit te plegen en een (langdurige) gevangenisstraf te riskeren.
Op te leggen straf
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van het bewezenverklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur rechtvaardigen, en dat slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt een passende straf is. De duur van deze straf zal de rechtbank bepalen op 42 maanden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist. Reden hiervoor is dat de rechtbank niet de Richtlijn voor strafvordering van het Openbaar Ministerie als uitgangspunt heeft genomen, maar aansluiting heeft gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat het bewezenverklaarde feit al enige jaren geleden is gepleegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.V.A. Corstens, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2024.