In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [verzoekster] verzocht om de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van haar overleden moeder, mevrouw [erflaatster]. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat zij van oordeel is dat er geen sprake is van het geheel of gedeeltelijk onbeheerd laten van de nalatenschap. De feiten van de zaak zijn als volgt: mevrouw [erflaatster] is op 18 februari 2024 overleden en heeft twee erfgenamen, [verzoekster] en [verweerder], die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Er is geen executeur aangesteld. De nalatenschap omvat een woning, een spaarrekening en inboedelgoederen, zonder noemenswaardige schulden. De rechtbank heeft eerder de goederen van erflaatster onder bewind gesteld en externe bewindvoerders benoemd.
[verzoekster] heeft in haar verzoekschrift aangevoerd dat de afwikkeling van de nalatenschap stagneert en dat [verweerder] nalatig is in zijn communicatie en medewerking. [verweerder] heeft echter betwist dat de nalatenschap onbeheerd is, en heeft gesteld dat er inmiddels overeenstemming is bereikt over de verkoop van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er afspraken zijn gemaakt over de verkoop en dat de verdeling van de inboedelgoederen in gang is gezet. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onbeheerde nalatenschap en wijst het verzoek tot benoeming van een vereffenaar af. Tevens heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.