ECLI:NL:RBNHO:2024:11444

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
11064463 CV EXPL 24-2536
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verjaring van vorderingen in civiel recht

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 13 november 2024 vonnis gewezen in een geschil tussen [eisers 1] en De Prefabriek B.V. De zaak betreft een aanneemovereenkomst voor de realisatie van een prefab aanbouw aan de woning van [eisers 1]. De partijen zijn op 4 juli 2019 een overeenkomst aangegaan voor een bedrag van € 51.000,60. Na de oplevering van de aanbouw in december 2019, heeft [eisers 1] klachten geuit over de hoogte van de doorgang naar de aanbouw, die lager was dan oorspronkelijk gepland. In de maanden die volgden, heeft [eisers 1] verschillende keren contact gehad met De Prefabriek over de klachten, maar de Prefabriek heeft aansprakelijkheid afgewezen en een beroep gedaan op verjaring van de rechtsvordering.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eisers 1] de aanbouw stilzwijgend heeft aanvaard en dat de vordering tot schadevergoeding verjaard is. De rechter oordeelde dat de verjaringstermijn van twee jaar, zoals vastgelegd in artikel 7:761 BW, ook van toepassing is op de vordering tot vervangende schadevergoeding. Aangezien [eisers 1] pas in november 2023 opnieuw contact heeft opgenomen met De Prefabriek, is de vordering verjaard en afgewezen. De rechter heeft [eisers 1] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.221,00.

Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige actie bij het indienen van vorderingen in het kader van verbintenissenrecht en de gevolgen van stilzwijgende aanvaarding van opgeleverd werk.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11064463 \ CV EXPL 24-2536
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],2. [eiser 2],

beiden wonende te [plaats],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers 1],
gemachtigde: mr. N. de Vos,
tegen
DE PREFABRIEK B.V.,
gevestigd te Zwanenburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De Prefabriek,
gemachtigde: mr. N. Ozdemir-Yesil.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 14 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers 1] is eigenaar van de woning aan het adres [adres] te [plaats] (verder: de woning).
2.2.
Partijen hebben op 4 juli 2019 een aanneemovereenkomst gesloten met betrekking tot de realisatie van een prefab aanbouw aan de achterzijde van de woning. De aanbouw was bestemd voor het realiseren van een keuken. Partijen zijn een prijs overeengekomen van € 51.000,60, waarvan 25% te voldoen bij opdracht, 65% drie weken voor montage en 10% bij oplevering.
2.3.
Op 24 september 2019 heeft De Prefabriek bouwtekeningen verstrekt aan [eisers 1] Op 30 september 2019 zijn constructieberekeningen opgesteld.
2.4.
Op 6 november 2019 is een aangepaste bouwtekening gemaakt.
2.5.
Eind november 2019 is gestart met de werkzaamheden. Na het doorbreken van de buitenmuur bleek dat de bovenkant van de doorgang naar de prefab aanbouw niet zo hoog kon worden gerealiseerd als voorzien in de bouwtekening van 6 november 2019. Er werden twee opties aan [eisers 1] voorgelegd. De doorgang verlagen of de hoogte van de doorgang behouden door de stalen balk door te laten lopen in de toiletruimte, met als gevolg dat een deel van de toiletruimte weer verbouwd zou moeten worden.
2.6.
[eisers 1] heeft ervoor gekozen om de doorgang te verlagen.
2.7.
Op 4 december 2019 is de aanbouw geplaatst. Eind mei 2020 is de afwerking afgerond.
2.8.
[eisers 1] heeft de aanbouw verder zelf verbouwd tot een keuken.
2.9.
Op 30 maart 2020 bericht [eisers 1] aan De Prefabriek:
“(…) Wat ik ook nog even gezegd wilde hebben, is dat ik het heel vervelend vind dat omdat jullie tekenaar even geen rekening had gehouden met onze toilet, ik op de dag van de doorbraak voor de keuze werd gesteld of ik de doorgang van de aanbouw 10cm lager wil dan oorspronkelijk, of dat het hele toilet moest worden gesloopt. Achteraf, als we er rustig over na hadden kunnen denken, hadden we zeker voor dit laatste gekozen. De (minstens) 10cm lagere doorgang is echt heel laag en voor ons een behoorlijke domper.”
2.10.
Op 18 augustus 2020 hebben partijen verder met elkaar gesproken over de lage doorgang.
2.11.
Op 19 januari 2021 heeft [eisers 1] een bouwkundig onderzoeksrapport laten opstellen. Hierin wordt bevestigd dat de stalen balk hoger geplaatst had kunnen worden maar wel met de nodige herstelwerk voor de dragende wand van de keuken en het toilet.
2.12.
Op 4 februari 2021 heeft [eisers 1] De Prefabriek gesommeerd binnen veertien dagen herstelwerkzaamheden te verrichten danwel de herstelkosten en de gevolgschade te vergoeden. Daarbij wordt aangekondigd dat [eisers 1] na deze termijn geen herstelwerkzaamheden maar uitsluitend schadevergoeding zullen vorderen.
2.13.
Op 9 maart 2021 heeft De Prefabriek zich op het standpunt gesteld dat zij niet is tekortgeschoten in haar verplichtingen en heeft zij aansprakelijkheid afgewezen.
2.14.
Op 22 november 2023 heeft [eisers 1] De Prefabriek een offerte toegezonden waarin de herstelwerkzaamheden worden begroot op € 21.643,25 en De Prefabriek gesommeerd dit bedrag te betalen.
2.15.
Op 30 november 2023 heeft De Prefabriek aansprakelijkheid opnieuw afgewezen en daarbij tevens een beroep gedaan op verjaring van de rechtsvordering.

3.Het geschil

3.1.
[eisers 1] vordert – samengevat – te verklaren voor recht dat De Prefabriek toerekenbaar te kort is geschoten en dat de herstelkosten € 21.643,25 bedragen. Tevens vordert [eisers 1] Prefabriek te veroordelen tot betaling van de herstelkosten en van de kosten van vaststelling van de aansprakelijkheid van € 793,45. [eisers 1] voert aan dat De Prefabriek toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aanneemovereenkomst en in haar waarschuwingsplicht, als gevolg waarvan [eisers 1] onder druk akkoord is gegaan met een te lage doorgang waarmee een niet voldoende leefbare situatie is ontstaan. Omdat de verbintenis tot herstel is omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar die nog niet is verstreken.
3.2.
De Prefabriek voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat de doorgang in overleg met [eisers 1] is verlaagd, dat zij ontslagen is van enige aansprakelijkheid omdat het werk is opgeleverd en [eisers 1] te laat heeft geklaagd, waarmee de rechtsvordering tevens is verjaard.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de door [eisers 1] in het geding gebrachte foto’s blijkt dat de doorgang vrij laag is. De Prefabriek heeft ter zitting ook uitgesproken dat zij de gang van zaken betreurt en met het inzicht van nu, destijds toch anders gehandeld zou hebben en een hogere doorgang zou hebben gemaakt.
4.2.
Voor de beoordeling van het geschil neemt de kantonrechter het volgende tot uitgangspunt. Vast staat dat de aanbouw begin december 2019 is geplaatst en dat [eisers 1], gesteld voor de keuze om de doorgang te verlagen of de stalen balk door te laten lopen in de toiletruimte, zelf voor verlaging van de doorgang heeft gekozen. [eisers 1] heeft onvoldoende onderbouwd dat daarbij sprake is geweest van ongeoorloofde druk van de zijde van De Prefabriek, in het licht van het feit dat zij pas op 30 maart 2020 te kennen heeft gegeven niet tevreden te zijn en ondertussen wel is doorgegaan met het realiseren van een keuken in de aanbouw. De kantonrechter tekent hierbij aan dat de hoogte van de doorgang [eisers 1] reeds ten tijde van de doorbraak van de muur in december 2019 duidelijk moet zijn geweest. Eind mei 2020 heeft De Prefabriek de laatste werkzaamheden afgerond. Alle facturen waren op dat moment door [eisers 1] voldaan, inclusief de laatste factuur verschuldigd bij oplevering. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het werk is opgeleverd en dat [eisers 1] dit stilzwijgend heeft aanvaard.
4.3.
Uit artikel 7:761 BW volgt dat
elkerechtsvordering wegens een gebrek in het opgeleverde werk verjaart door verloop van twee jaar nadat de opdrachtgever heeft geprotesteerd. Anders dan [eisers 1] betoogt, betekent dit dat deze verjaringstermijn ook geldt in een geval als het onderhavige, waarin de verbintenis tot herstel op grond van
artikel 6:87 BW is omgezet in een tot vervangende schadevergoeding.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers 1] met haar brief van 4 februari 2021 heeft geprotesteerd in de zin van artikel 7:761 lid 1 BW. [eisers 1] heeft De Prefabriek vervolgens pas op 22 november 2023 opnieuw aangesproken, buiten de verjaringstermijn van twee jaar. Hiermee is de vordering van [eisers 2] verjaard en daarom zal deze worden afgewezen. Hetgeen De Prefabriek overigens tot verweer heeft gevoerd kan onbesproken blijven.
4.5.
[eisers 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Prefabriek worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers 1] af,
5.2.
veroordeelt [eisers 1] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.