In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 13 november 2024 vonnis gewezen in een geschil tussen [eisers 1] en De Prefabriek B.V. De zaak betreft een aanneemovereenkomst voor de realisatie van een prefab aanbouw aan de woning van [eisers 1]. De partijen zijn op 4 juli 2019 een overeenkomst aangegaan voor een bedrag van € 51.000,60. Na de oplevering van de aanbouw in december 2019, heeft [eisers 1] klachten geuit over de hoogte van de doorgang naar de aanbouw, die lager was dan oorspronkelijk gepland. In de maanden die volgden, heeft [eisers 1] verschillende keren contact gehad met De Prefabriek over de klachten, maar de Prefabriek heeft aansprakelijkheid afgewezen en een beroep gedaan op verjaring van de rechtsvordering.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eisers 1] de aanbouw stilzwijgend heeft aanvaard en dat de vordering tot schadevergoeding verjaard is. De rechter oordeelde dat de verjaringstermijn van twee jaar, zoals vastgelegd in artikel 7:761 BW, ook van toepassing is op de vordering tot vervangende schadevergoeding. Aangezien [eisers 1] pas in november 2023 opnieuw contact heeft opgenomen met De Prefabriek, is de vordering verjaard en afgewezen. De rechter heeft [eisers 1] in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.221,00.
Dit vonnis benadrukt het belang van tijdige actie bij het indienen van vorderingen in het kader van verbintenissenrecht en de gevolgen van stilzwijgende aanvaarding van opgeleverd werk.