In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Air France, compensatie geëist voor een vertraagde vlucht van Ho Chi Minh City naar Amsterdam via Parijs. De vlucht, AF253, was vertraagd door de onverwachte sluiting van het Iraanse luchtruim, wat de luchtvaartmaatschappij dwong om om te vliegen. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vroegen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder, Air France, voerde verweer en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waartegen zij geen invloed konden uitoefenen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. Daarom werd het verzoek van de passagiers afgewezen en werden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.