In deze zaak hebben de passagiers een verzoek ingediend tegen de vervoerder, Société Air France, vanwege een vertraagde vlucht die hen heeft verhinderd om op tijd op hun eindbestemming aan te komen. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar San José, Costa Rica, met een overstap in Parijs. De vlucht van Amsterdam naar Parijs, AF1341, was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Costa Rica hebben gemist. Ze arriveerden uiteindelijk met meer dan 24 uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie van de vervoerder op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder voerde verweer en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging van de vlucht AF1340, die de oorzaak was van de vertraging van de passagiers, het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen, waaronder het omboeken van de passagiers naar een alternatieve vlucht.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.