ECLI:NL:RBNHO:2024:11395

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/15/3357840 HA RK 24-146
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 5 november 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking van de rechter, mr. M.H. Affourtit-Kramer, afgewezen. Verzoekers, die op 10 oktober 2024 de wraking hadden aangevraagd, voerden aan dat de rechter hen en hun advocaat tijdens de zitting herhaaldelijk had onderbroken, terwijl de wederpartij en een derde-belanghebbende meer ruimte kregen om hun standpunten naar voren te brengen. Dit zou volgens hen duiden op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de rechter de zitting leidde en vrij was om te bepalen welke vragen relevant waren voor haar oordeel. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter, noch dat er objectieve redenen waren om te vrezen voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de subjectieve indruk van verzoekers niet voldoende was om tot wraking over te gaan. De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen, werd unaniem genomen door de leden van de wrakingskamer, en de procedure in de hoofdzaken zal worden voortgezet zoals deze was voor het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/3357840 / HA RK 24-146
Beslissing van 5 november 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3], wonende te Zaandam,
hierna gezamenlijk: verzoekers,
gemachtigde: mr. D.N. Lavain.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.H. Affourtit-Kramer,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekers hebben op 10 oktober 2024 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuur Algemeen, locatie Haarlem, aanhangige zaken met zaaknummers 21/1150, 22/5855, 23/2075 en 23/2076. Deze zaken worden hierna gezamenlijk de hoofdzaken genoemd.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De derde-belanghebbende, [naam] , heeft eveneens schriftelijk gereageerd op het verzoek.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 24 oktober 2024. Verzoekers, de rechter, de wederpartij en de derde-belanghebbende zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Namens verzoekers is [verzoeker 3] verschenen. Namens de wederpartij, de gemeente Zaanstad, zijn mr. [naam 1] en mr. [naam 2] verschenen. De rechter en de derde-belanghebbende hebben van de geboden gelegenheid, met bericht van afwezigheid, geen gebruik gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekers is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
2.2.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun verzoek – samengevat – aangevoerd dat de rechter gedurende de zitting verzoekers en hun advocaat meerdere malen heeft onderbroken, terwijl de wederpartij en de derde-belanghebbende van de rechter ruim de gelegenheid kregen om het woord te voeren. Nadat verzoekers voor de zoveelste keer werden onderbroken, hebben verzoekers de rechter gewraakt. Dit eerste wrakingsverzoek is door verzoekers ingetrokken om de rechter de kans te geven de zaak alsnog onpartijdig voort te zetten. Echter, naarmate de zitting vorderde, werd het voor verzoekers steeds duidelijker dat de rechter weinig interesse leek te tonen in het objectief en onpartijdig behandelen van de zaak. De rechter leek de wederpartij en de derde-belanghebbende te bevoordelen en deed meerdere uitspraken waaruit bleek dat zij onvoldoende kennis van de zaken had. Het leek alsof de rechter haar oordeel al gevormd had, zonder op de hoogte te willen zijn van de inhoudelijke aspecten. Dit wekte de indruk dat de zitting slechts een formaliteit was, aldus verzoekers.
2.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting en de in het wrakingsverzoek genoemde feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat sprake is van zwaarwegende aanwijzingen dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
2.4.
Ook de objectieve toets levert geen grond voor wraking op, omdat niet gebleken is van feiten en omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Daarbij stelt de wrakingskamer voorop dat het aan de rechter is om de zitting te leiden, waarbij zij de regie voert en vrij is te bepalen welke vragen zij relevant acht voor de vorming van haar oordeel over de zaak. Dat de rechter vooringenomen zou zijn, kan in zijn algemeenheid dan ook niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de rechter bepaalde vragen wel of niet heeft gesteld of de ene partij kritischer heeft bevraagd dan de andere partij. Pas in de uitspraak zullen de stellingen en argumenten van partijen gewogen en beoordeeld worden. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de rechter met alle op die zitting aanwezigen het gesprek is aangegaan en op meerdere momenten aan de verschillende procesdeelnemers kritische vragen heeft gesteld. Dat de rechter alleen openstond voor het betoog van de wederpartij is niet onderbouwd door verzoekers en is ook overigens niet gebleken. Dat verzoekers en hun gemachtigde bij de behandeling van de eerste zaak (21/1150) door de rechter meerdere keren onderbroken zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar is ter zitting van de wrakingskamer naar voren gebracht dat verzoekers zich hierdoor niet gehoord hebben gevoeld, maar de handelwijze van de betreffende rechter getuigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid noch is hierdoor objectief bezien de schijn van partijdigheid gewekt. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter heeft aangegeven dat de behandeling van de eerste zaak beperkt was, omdat het geschil de ontvankelijkheid van verzoekers betrof en de vraag of verzoekers belanghebbenden zijn, en dat verzoekers in de gelegenheid zijn gesteld de in dat kader van belang zijnde aspecten naar voren te brengen. Bovendien heeft de rechter aan het einde van de behandeling verzoekers als laatste in de gelegenheid gesteld om te reageren op wat de wederpartij en de derde-belanghebbende in de tweede termijn naar voren hebben gebracht. Van die gelegenheid hebben zij ook gebruik gemaakt.
2.5.
Met betrekking tot het verwijt van verzoekers dat bij de rechter sprake is van desinteresse en gebrek aan empathie, dat de rechter over onvoldoende dossierkennis beschikt en ongefundeerde conclusies heeft getrokken, is de wrakingskamer van oordeel dat deze veronderstellingen van verzoekers, die overigens door de rechter zijn betwist en die niet blijken uit het proces-verbaal van de zitting, evenmin tot de objectief gerechtvaardigde vrees leidt dat de rechter vooringenomen is. Bovendien geldt dat een onwelgevallig voorlopig oordeel geen grond oplevert voor een wraking.
2.6.
Gelet op het voorgaand leveren de feiten en omstandigheden die verzoekers ter onderbouwing van hun verzoek naar voren hebben gebracht geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen daarom geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
2.7.
De wrakingskamer ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat op dit moment nog onvoldoende is gebleken van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Bij een volgend wrakingsverzoek op vergelijkbare gronden ziet de wrakingskamer daar wellicht wel aanleiding toe.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
3.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter, de wederpartij en de derde-belanghebbende in de hoofdzaken een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
3.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. van der Kluit, voorzitter, mr. H.A. Pott Hofstede en mr. H. de Jong, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.