ECLI:NL:RBNHO:2024:1137

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/15/337036 / FA RK 23-829
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en zorgverdeling tussen ouders na langdurige afwezigheid van de vader

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2024, staat de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter centraal. De vader heeft in het verleden regelmatig afspraken niet nagekomen en heeft al anderhalf jaar geen contact met zijn dochter gehad. De moeder heeft zorgen over de veiligheid van de minderjarige bij de vader en is terughoudend in het toestaan van omgang. De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling aangehouden in afwachting van hulpverlening. De vader moet aantonen dat hij in staat is om afspraken na te komen en gemotiveerd is om het welzijn van zijn dochter voorop te stellen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgang geleidelijk op te bouwen onder begeleiding van een hulpverlener. De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en het herstel van vertrouwen, en heeft de zaak pro forma aangehouden voor zes maanden om de voortgang van de hulpverlening te monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/337036 / FA RK 23-829 (bodemprocedure) en C/15/336913 / FA RK 23-762 (provisionele voorziening)
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 2 februari 2024
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn NH,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.A. Mulders, kantoorhoudende te Purmerend,
--betreffende--
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 september 2023 en de daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van 16 november 2023;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 4 december 2023;
- de brief van de advocaat van de vader van 9 januari 2024;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 11 januari 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 januari 2024 in aanwezigheid van de advocaat van vader mr. Van Espen en de moeder bijgestaan door mr. Mulders. Ook waren ter zitting aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad en [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio Amsterdam) (hierna: de GI).
De vader heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen.
1.3.
Gelijktijdig met dit verzoek is het verzoek om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] behandeld, bij de rechtbank bekend onder het nummer C/15/346243 / JU RK 23-1786.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 5 mei 2023 is de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) aangehouden in afwachting van het advies van de Raad hierover.
Bij beschikking van 19 september 2023 is vastgesteld dat de vader aan de moeder € 150 per maand moet voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De rechtbank heeft erop gewezen dat de beslissing over de zorgregeling in deze zaak en de provisionele voorziening (rekestnummer C/15/336913 / FA RK 23-762) is aangehouden voor het onderzoek van de Raad.
2.2.
Bij beschikking van 12 februari 2024 (zaaknummer C/15/346243 / JU RK 23-1786) is het verzoek van de Raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen, afgewezen.
2.3.
De Raad heeft in zijn rapport van 16 november 2023 aangegeven van mening te zijn dat het nu te vroeg is om een zorgregeling vast te stellen zoals de vader heeft verzocht. Hiervoor zijn teveel contra-indicaties. Er is inmiddels sinds september 2022 geen contact geweest tussen de vader en [de minderjarige] , er is veel wantrouwen en geen communicatie tussen de ouders en de moeder heeft forse zorgen over de veiligheid bij de vader. De Raad heeft daarom geadviseerd de zorgregeling op te bouwen en te beginnen met een omgang die wordt begeleid door een hulpverleningsinstantie of een jeugdbeschermer, op de locatie van de hulpverlener. [de minderjarige] zal goed op het contactherstel moeten worden voorbereid. De opbouw hangt af van het verloop van de omgang. De Raad vindt het van belang dat er zicht komt op de contacten tussen de vader en [de minderjarige] en zijn (on)mogelijkheden om bij haar aan te sluiten. Verder moet er oog zijn voor hoe [de minderjarige] reageert op de contacten, en voor de zorgen van de moeder, zodat zij [de minderjarige] in vertrouwen kan loslaten in het contact met de vader en begeleiding. Het is van belang dat de afspraken structureel worden nagekomen, zodat [de minderjarige] niet wordt teleurgesteld. De komende tijd moet blijken of de vader in staat is om de mogelijke zorgen weg te nemen en om te laten zien dat hij de afspraken nakomt. Ook moet blijken dat de moeder haar best doet om de vader positie te geven in het leven van hun dochter. Als het traject goed loopt, kan er stapsgewijs onder begeleiding worden toegewerkt naar onbegeleide omgang en de zorgregeling zoals de vader heeft verzocht.
De Raad heeft verder geadviseerd gelijk met de begeleide omgang een traject voor de ouders te starten, zoals Ouderschap Blijft of Solo parallel ouderschap.
De Raad vindt het belangrijk dat [de minderjarige] een onbelaste band heeft met beide ouders. Zij moet de mogelijkheid krijgen om de vader te zien, haar beeld van hem bij te stellen en positieve ervaringen op te doen. Verder is het van belang dat de moeder vertrouwen krijgt in de vader en dat de ouders met elkaar kunnen communiceren in het belang van [de minderjarige] . Ook moeten de ouders elkaar op de hoogte houden van de belangrijke ontwikkelingen van [de minderjarige] .
Tot slot heeft de Raad aangegeven te zien dat de moeder betrokken is en zich heeft ingezet om een contact tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk te maken. Verder is gebleken dat zij regelmatig alleen heeft gestaan in de (medische) zorg voor [de minderjarige] toen de vader afwezig was.
De vader voelt zich onmachtig en onbegrepen in de situatie. De Raad vindt het zorgelijk dat het de vader niet is gelukt er structureel voor zijn dochter te zijn en dat het niet is gelukt belangrijke afspraken na te komen en bijvoorbeeld regelmatig contact te houden met de school van [de minderjarige] . Hij heeft zich dusdanig vermoeid gevoeld door de strijd dat hij er meermaals aan heeft gedacht op te geven. Op dit moment wil hij zich echter wel inzetten voor contactherstel.
2.4.
De vader heeft aangegeven dat de moeder stelt open te staan voor omgang, maar dat uit alles blijkt dat zij hier eigenlijk niet achter kan staan. De vader heeft [de minderjarige] inmiddels al anderhalf jaar niet gezien en dat doet hem heel veel pijn. Hij wil er alles aan doen om het contact met zijn dochter te herstellen en weer onderdeel uit te maken van haar leven.
De vader heeft laten weten dat hij in onregelmatige diensten werkt, maar altijd iets kan regelen voor omgang met [de minderjarige] . Het lukt hem niet een vaste doordeweekse dag beschikbaar te zijn voor de omgang, maar hij heeft wel om het weekend vrij. Mogelijk krijgt hij binnenkort werk waar hij wel een doordeweekse dag vrij kan krijgen in plaats van een weekenddag.
2.5.
De moeder vindt primair het contactherstel niet in het belang van [de minderjarige] . Zij zou, gelet op de ervaring in het verleden dat vader het veelal liet afweten, het liefst willen dat er geen omgang was, omdat zij bang is dat het contact [de minderjarige] wederom fysiek en mentaal in gevaar zal brengen. Het gaat nu goed met [de minderjarige] en de moeder is bang dat dit moeizaam bereikte evenwicht verstoord wordt. De moeder gunt [de minderjarige] een goede band met haar vader. Dat was ook de reden waarom zij het eerder van belang achtte dat er een goede omgangsregeling kwam met de vader. Zij acht het echter schadelijk als hij in en vervolgens weer uit het leven van [de minderjarige] gaat, omdat hij zijn afspraken niet nakomt. Dit is voor [de minderjarige] nog schadelijker dan geen contact. De moeder vindt het moeilijk om de vader ook daadwerkelijk als vader voor [de minderjarige] te zien, omdat hij deze rol tot op heden nooit op zich heeft genomen. Zij vindt het moeilijk te geloven, gelet op zijn nonchalante houding in het verleden, dat de vader oprecht interesse heeft in zijn dochter en echt verantwoordelijkheid voor haar wil nemen.
Verder vraagt de moeder zich af of er tijdens het Raadsonderzoek goed is gekeken naar de achtergrond van haar weerstand en die van [de minderjarige] , omdat deze gebaseerd is op de feiten, zoals het logboek dat de moeder heeft bijgehouden. De moeder staat niet open voor een traject Ouderschap Blijft, omdat er tijdens de poging tot mediation is gebleken dat de vader dit niet serieus nam. Als dit wordt voorgeschreven, is de moeder eerder geneigd naar Parallel ouderschap.
De moeder heeft zich subsidiair echter wel bereid verklaard mee te werken aan hulpverlening en begeleide omgang als de rechtbank dit oplegt en in het belang van [de minderjarige] acht. Zij denkt dan dat de ouders eerst een aantal gesprekken moeten voeren met een professionele hulpverlener om een plan te maken, bijvoorbeeld voor een wekelijks begeleid omgangsmoment van een kwartier of een halfuur. Hoe de omgang wordt vormgegeven, moet dan worden overgelaten aan een professional die ziet wat het contact met [de minderjarige] doet. Namens de moeder is ervoor gepleit dat de rechtbank regie houdt op de omgangsregeling en daarvoor de beslissing pro forma aanhoudt.
2.6.
De rechtbank overweegt dat de ouders uit elkaar zijn gegaan toen [de minderjarige] acht maanden oud was, dus een jonge baby. Feitelijk heeft de vader sinds het uiteengaan van de ouders geen actieve rol meer gehad in het leven van zijn dochter, behalve dat hij haar af en toe zag en nu heeft hij al anderhalf jaar geen omgang met haar.
Verder is het de rechtbank gebleken dat de vader met enige regelmaat afspraken niet is nagekomen, ook bijvoorbeeld bij het kinderdagverblijf en niet tot nauwelijks bij de veelvuldige bezoeken aan de kinderarts, de fysiotherapeut, de logopedist enzovoorts, die noodzakelijk waren vanwege de diagnose die bij [de minderjarige] was vastgesteld. De moeder heeft mediation gestart om een goede invulling te geven aan het ouderschapsplan dat partijen hadden opgesteld. De vader had zich echter bij het tweede gesprek verslapen en is toen niet gekomen. Daarna is de mediation beëindigd. Bij Raad heeft de vader aangegeven “niets te kunnen garanderen, maar wel zijn uiterste best te doen”. Hij heeft bij de Raad niet goed kunnen uitleggen wat er anders is waardoor hij nu wel afspraken zou kunnen nakomen.
Verder is gebleken dat de vader weinig initiatief toont om te achterhalen hoe het met [de minderjarige] gaat, bijvoorbeeld bij haar school. Daarbij komt dat hij het niet serieus nam dat [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een chromosoomafwijking, zodat alle medische afspraken voor rekening van de moeder kwamen. Hiermee is zij zwaar belast. Tot slot heeft de moeder zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader, die niet door het Raadsonderzoek konden worden bevestigd noch ontkracht.
De rechtbank is van oordeel dat de vader door het voorgaande behoorlijk op achterstand staat. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat hij laat zien afspraken te kunnen nakomen en intrinsiek gemotiveerd te zijn het in het belang van zijn dochter beter te doen. Het is immers schadelijk voor een kind als een vader zich niet betrouwbaar toont. Zij kan zich daardoor afgewezen voelen, met alle psychische schade van dien. Hiervoor is nodig dat hij zijn eisen over de omgang, en de snelheid waarmee dit moet worden hervat, moet laten vallen. Daarnaast moet hij zich openstellen voor hulpverlening samen met de moeder, en de afspraken met de hulpverlening nakomen. Tot slot is van belang dat hij de moeder geen verwijten maakt en zich inspant om haar vertrouwen in hem te herstellen.
2.7.
Verder overweegt de rechtbank dat beide ouders bereid zijn om hulp te accepteren. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de ouders zich moeten melden bij een professionele hulpverleningsinstantie, zoals bijvoorbeeld Levvel, Altra of Leef Sterk. Hier moeten de ouders met de hulpverlener(s) praten over de vorm van begeleide omgang die in het belang van [de minderjarige] te achten is. Verder is de bedoeling van deze gesprekken dat de ouders leren op een constructieve manier met elkaar te communiceren over hun dochter en dat de vader het beschadigde vertrouwen van de moeder weer wint. Daarbij is het van belang dat, als de vader onder begeleiding enig contact met [de minderjarige] heeft, de hulpverlener goed toezicht houdt op wat [de minderjarige] aankan en hoe zij op haar vader reageert.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de ouders het belang van [de minderjarige] voorop moeten stellen en moeten proberen het verleden achter zich te laten, om zo kans te maken dat zij een onbelast contact kan hebben met hen beiden. Dit geldt dus ook voor de moeder, die zich ervoor zal moeten openstellen dat de vader daadwerkelijk zijn afspraken na zal komen en een goede band met [de minderjarige] wil opbouwen.
2.8.
De rechtbank zal de beslissing over de omgang zes maanden pro forma aanhouden in afwachting van het verloop van de hulpverlening aan ouders en zo mogelijk het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . De rechtbank verzoekt de advocaten haar schriftelijk te berichten over het verloop van de hulpverlening en de recente ontwikkelingen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in afwachting van het verloop van hulpverlening aan de ouders aan tot
2 augustus 2024PRO FORMA;
3.2.
verzoekt de advocaten de rechtbank uiterlijk
26 juli 2024schriftelijk te berichten over het verloop van de hulpverlening en de daaraan te verbinden gevolgen;
3.3.
wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. Hijink, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.