6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en verder de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er sprake is van een zeer ernstig feit. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij na de eerste confrontatie samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] een mes is gaan halen om daarna – zoals afgesproken – terug te keren en opnieuw de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken. De verdachte heeft tijdens die tweede confrontatie hevig geweld toegepast door met een mes meermalen stekende bewegingen te maken in de richting van het slachtoffer en is doorgegaan totdat zij het slachtoffer daadwerkelijk in haar rug heeft geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor een steekverwonding en een klaplong opgelopen, waardoor zij tot op heden problemen heeft met haar ademhaling.
De rechtbank acht de wijze waarop de verdachte zich heeft gedragen en de agressie die zij daarbij heeft uitgeoefend, zeer zorgelijk. De verdachte heeft door haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en aangetoond dat zij het gebruik van geweld naar personen niet schuwt. Dit heeft voor het slachtoffer niet alleen fysieke, maar ook mentale gevolgen gehad. Uit de aangifte en de toelichting van de raadsman van het slachtoffer ter terechtzitting blijkt dat de verdachte letterlijk doodsbang is geweest en dat zij regelmatig last heeft van herbelevingen. Daarbij komt dat dit soort feiten ook in de rest van de samenleving zorgen voor onrust en gevoelens van onveiligheid. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 augustus 2024 , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 13 september 2023 , van psycholoog [de psycholoog] ;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 19 september 2024 , van [onderzoeker] , als onderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een gedragsstoornis, een reactieve hechtingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze problematiek lijkt de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde te hebben beïnvloed. De geconstateerde psychische problematiek van de verdachte brengt met zich mee dat zij zich in voor haar onveilige situaties in zichzelf terugtrekt, zichzelf pantsert en kan verharden. Deze verharding is onderdeel van haar verstoorde emotieregulatie en vormt een aspect van haar gedragsstoornis en hechtingsproblematiek. Op het moment van het tenlastegelegde was zij in verwarring, voelde zij zich angstig en wist zij niet wat te doen. Op dergelijke momenten van verhoogde innerlijke onrust kan zij, zoals gezegd, verharden en impulsief, uitagerend agressief gedrag laten zien. Zij schiet dan in een antisociale overlevingshouding en mede als gevolg van haar lacunaire gewetensfunctie, kan zij dan fors grensoverschrijdend gedrag laten zien, zoals bij het tenlastegelegde, waarbij zij de ander heeft gestoken met een mes.
Het geheel overziend acht de onderzoeker dat sprake is van een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt daarom om het tenlastegelegde – indien bewezen – de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling van agressief gedrag wordt, vooral samenhangend met de geconstateerde psychische problematiek, als matig tot hoog ingeschat. Het huidige contact met de hulpverlening kan als voornaamste beschermende factor worden gezien.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling aangewezen. De behandeling dient gericht te zijn op de reactieve hechtingsstoornis, gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en meer specifiek op vaardigheidsniveau op de conflicthantering. Een dergelijke behandeling zou de verdachte aangeboden kunnen krijgen bij " Zware Jongens ", waar zij momenteel reeds begeleiding ontvangt. Dit contact zou uitgebreid kunnen worden met een psychotherapeutische behandeling met betrekking tot voornoemde psychische problematiek. Een delictscenarioprocedure zou een startpunt kunnen zijn om de verdachte inzicht te bieden in haar psychische problematiek.
Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling en begeleiding, om de verdachte optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. De verdachte wordt geacht in staat te zijn om zich aan voorwaarden te kunnen aanhouden. De jeugdreclassering zou kunnen toezien op het handhaven van de voorwaarden. Indien op termijn behoefte is aan meer begeleiding, zou gedacht kunnen worden aan een civielrechtelijke kinderbeschermingsmaatregel.
In het raadsrapport is onder meer naar voren gebracht dat het de verdachte tot op heden is gelukt om zich - met ondersteuning vanuit haar ouders - aan de strakke schorsingsvoorwaarden te houden. Sinds september 2024 is zij aan het oefenen met vrijheden die langzaam worden opgebouwd. Daarnaast gaat zij naar school. Dat verloopt tot nu toe goed. De bedoeling is dat dit uiteindelijk uitgebouwd wordt naar meer uren en/of dagdelen per week. De verdachte ervaart een goede samenwerking met de hulpverlener die aan haar gekoppeld is vanuit Zware Jongens en vertrouwt hem.
Met betrekking tot het strafadvies conformeert de Raad zich aan het advies uit het psychologisch rapport. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De Raad is zich ervan bewust dat dit een fors advies is voor een first offender, maar acht dit passend gelet op de aard, de ernst en de grote impact van het delict en de zorgelijke houding van de verdachte. De Raad is van mening dat de verdachte een duidelijk signaal moet krijgen dat het delictgedrag onacceptabel is geweest. Daarnaast is er een duidelijk kader nodig om de kans op recidive te verkleinen. Het is belangrijk dat de verdachte voldoende tijd krijgt om onder begeleiding van de jeugdreclassering aan de gestelde doelen te werken, waarbij niet kan worden verwacht dat dit zonder vallen en opstaan gebeurt. De Raad heeft daarom geadviseerd om aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie de bijzondere voorwaarden te koppelen dat de verdachte:
- zich houdt aan de avondklok (zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht);
- verboden wordt contact te leggen met de medeverdachten en het slachtoffer (zolang de jeugdreclasseerder dit noodzakelijk acht);
- onderwijs volgt volgens de gemaakte afspraken;
- meewerkt aan de hulpverlening die nodig wordt geacht, zoals bijvoorbeeld Zware Jongens ;
waarbij De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Alkmaar de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad heeft het strafadvies ter terechtzitting gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat zij zich zorgen maakt over de houding van de verdachte. De Raad is blij dat de samenwerking met de Zware Jongens goed verloopt, maar vraagt zich af of daar de behandeling kan worden geboden die noodzakelijk is, gelet op de psychische problematiek die bij de verdachte is geconstateerd. De Raad acht het daarom van belang dat de verdachte ook behandeling vanuit De Waag of een soortgelijke instelling krijgt, indien dat noodzakelijk wordt geacht. Verder adviseert de Raad om aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaren te verbinden en de duur van de avondklok te beperken tot drie maanden. Tot slot vraagt de Raad om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren vanwege de ernst van het feit en het hoge recidiverisico.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het toezicht en de begeleiding in het kader van de schorsingsvoorwaarden goed zijn verlopen. De verdachte is goed in contact en stelt zich open voor de hulpverlening. De afgelopen periode is geoefend met vrijheden en dat is positief verlopen. Omdat er mogelijk ook behandeling vanuit De Waag nodig is en daar lange wachtlijsten voor zijn, wordt toch een proeftijd van twee jaar geadviseerd.
In het psychologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, gelet op de doorwerking van de bij haar geconstateerde stoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige op dit punt over en maakt die tot de hare. Dit heeft een matigend effect op de op te leggen straf. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening met haar jonge leeftijd en de constatering dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte lang in voorarrest heeft gezeten en dat zij zich de afgelopen maanden goed heeft gehouden aan stevige schorsingsvoorwaarden, waaronder een avondklok.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van 180 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht het echter niet in het belang van de verdachte dat zij terug moet naar een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank zal daarom bepalen dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 106 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank de door de deskundigen geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Om het recidiverisico te verlagen en ervoor te zorgen dat de verdachte zich positief ontwikkelt, is het belangrijk dat de verdachte vanuit een verplicht kader onderwijs en de noodzakelijke hulpverlening en/of behandeling volgt, zich gedurende maximaal drie maanden houdt aan een avondklok en dat de jeugdreclassering daarop toezicht houdt. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op het hoge recidiverisico en de gevoelens van onveiligheid van het slachtoffer, aanleiding om een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer op te leggen.
Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het steken van het slachtoffer in haar rug, gekwalificeerd als poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Uit het psychologisch onderzoek en het raadsonderzoek blijkt dat er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat er een duidelijk kader nodig is om dit risico te beperken.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het van belang dat de verdachte ook een verdere directe consequentie ervaart van haar strafbare gedrag. Om die reden zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren opleggen.