ECLI:NL:RBNHO:2024:11350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
15/095865-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na steekpartij in Den Helder met vrijspraak voor poging tot moord

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een steekpartij in Den Helder. De verdachte, een minderjarige, werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie met het slachtoffer, na een eerdere woordenwisseling, heeft de verdachte samen met een medeverdachte een mes gehaald en is teruggekeerd om opnieuw de confrontatie aan te gaan. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, wat resulteerde in een steekverwonding en een klaplong. De rechtbank heeft de poging tot moord verworpen, omdat er geen voorbedachten rade kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot een veroordeling voor poging tot doodslag. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces verworpen, omdat de verdachte bewust de confrontatie had opgezocht en niet handelde uit een noodsituatie. De verdachte is veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en moet zich houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en moet zij een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/095865-24 (P)
Uitspraakdatum: 17 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 3 oktober 2024 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] [plaats] ,
hierna te noemen: de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad), De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Alkmaar (hierna ook: de jeugdreclassering) en de benadeelde partij [de benadeelde partij] en haar raadsman mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder , naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks [datum] te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [de benadeelde partij] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [de benadeelde partij] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks [datum] te [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de [straat] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [de benadeelde partij] welk geweld bestond uit het
- duwen tegen die [de benadeelde partij] en/of
- meermalen slaan/stompen en/of schoppen/trappen tegen het hoofd en/of in de buik, in elk geval tegen het lichaam van die [de benadeelde partij] en/of
- die [de benadeelde partij] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp die [de benadeelde partij] in de rug te steken
terwijl het door haar gebruikte geweld zwaar, althans enig lichamelijk letsel voor die [de benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad, te weten een steekwond in de rugstreek waarbij
een long is geraakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, wegens het ontbreken van voorbedachten rade, en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het impliciet primair en subsidiair ten laste gelegde (respectievelijk poging tot moord en poging tot doodslag), omdat er niet kan worden gesproken van voorbedachten rade noch van voorwaardelijk opzet op de dood. Volgens de raadsman kan weliswaar worden aangenomen dat de verdachte voorafgaand aan het incident van plan was het mes bij een aanval te tonen, maar niet om het te gebruiken. Door uiteindelijk toch van een relatief grote afstand te steken en het slachtoffer daarbij eenmaal in haar schouderblad te raken, is geen aanmerkelijke kans op de dood veroorzaakt. Evenmin kan volgens de raadsman worden geoordeeld dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit (namelijk: openlijk geweld) heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank valt uit het dossier noch uit het verhandelde ter zitting af te leiden dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd de aangever van het leven te beroven. De rechtbank acht dan ook, overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, de ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen en zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen
Voor bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet de verdachte – al dan niet voorwaardelijk – opzet hebben gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat de verdachte de intentie heeft gehad om het slachtoffer te doden. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had en overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de verklaring van de verdachte ter zitting en de aangifte van het slachtoffer is gebleken dat er al langer sprake was van een conflict tussen het slachtoffer en de medeverdachte [medeverdachte 1] . Naar aanleiding daarvan heeft er op [datum] een woordenwisseling plaatsgevonden in de [locatie] in [plaats] . De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben op enig moment aan het slachtoffer medegedeeld dat zij over vijf minuten terug zouden komen. Zij zijn vervolgens met zijn tweeën naar het huis van de medeverdachte [medeverdachte 1] gegaan om een mes te halen. Daarna zijn zij – allebei met een mes op zak – teruggefietst naar de stad, waar zij het slachtoffer opnieuw hebben opgezocht. Hoewel alle partijen verschillend verklaren over wat er precies is gezegd, staat voor de rechtbank vast dat iedereen wist dat er weer een confrontatie zou volgen als beide groepen elkaar opnieuw zouden treffen. Ook staat vast dat de verdachte en de medeverdachte met elkaar hebben besproken een mes te gaan halen en daarbij hebben afgesproken dat zij, als het slachtoffer iets zou doen, hun messen zouden trekken. Het moest volgens hen “gewoon klaar zijn”. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] bewust opnieuw de confrontatie hebben opgezocht en daarbij bewust allebei een mes hebben meegenomen. Bij de tweede confrontatie zijn, na een woordenwisseling, het slachtoffer en een andere vriendin van de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 2] , met elkaar in gevecht geraakt. De verdachte heeft verklaard dat zij een mes heeft getrokken omdat zij dit vooraf hadden afgesproken en dat het raar zou zijn als zij het, nadat ze het had getrokken, niet zou gebruiken. Zij heeft toen – naar eigen zeggen – vier keer een stekende beweging gemaakt richting het slachtoffer. Zij stopte pas bij de vierde keer, omdat zij bij de eerdere keren niet voelde dat het mes het slachtoffer raakte.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft met een (keuken)mes, dat een lemmet van 14 centimeter had, vier keer een stekende beweging in de richting van het slachtoffer gemaakt, terwijl het slachtoffer met een ander in gevecht (en dus in beweging) was. Zij heeft het slachtoffer daarbij één keer in de bovenkant van haar rug geraakt. In het ziekenhuis is gebleken dat het slachtoffer een steekverwonding van 2,5 bij 2,5 centimeter en een klaplong heeft opgelopen. De rechtbank maakt daaruit op dat de stekende bewegingen met kracht zijn gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aders bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank zal daarom bij het (met kracht) steken in (de richting van) het bovenlichaam, tijdens een gevecht, al snel de aanmerkelijke kans in het leven worden geroepen dat een vitaal orgaan of een slagader wordt geraakt en dat het slachtoffer komt te overlijden. Dat is een algemene ervaringsregel, zodat een ieder – en dus ook de verdachte – wetenschap heeft gehad van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.
Daarnaast is vereist dat de verdachte die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Door met een groot mes met kracht, meerdere, stekende bewegingen te maken richting het bovenlichaam van het slachtoffer, een gebied waar vele vitale organen zijn gelegen, bestond – zoals naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen – een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk letsel zou oplopen. De gedraging van de verdachte, zoals hiervoor beschreven, kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Hierbij speelt een rol dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij bewust is blijven steken totdat zij het slachtoffer had geraakt.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en acht de aan de verdachte impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op [datum] te [plaats] , ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [de benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, die [de benadeelde partij] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op noodweerexces toekomt. De raadsman stelt dat er een noodzaak tot verdediging is ontstaan op het moment dat de woordenwisseling tijdens de tweede confrontatie overging in geweld, toen het slachtoffer medeverdachte [medeverdachte 2] sloeg. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, door het slachtoffer in haar rug te steken, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. De verdachte heeft, volgens de raadsman, binnen enkele seconden na de aanval automatisch en uit paniek gehandeld.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op noodweerexces van de verdediging moet worden verworpen. Omdat de verdachte bewust met een mes op zak een gewelddadige confrontatie heeft opgezocht, is er geen sprake van een noodweersituatie. Als de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is van een noodweersituatie, dan kan de verdachte zich volgens de officier van justitie ook niet beroepen op noodweerexces, omdat niets erop wijst dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging. Als die er wel zou zijn, dan is die evident niet veroorzaakt door het voorafgaande conflict.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Om te weten of de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces kan doen, moet allereerst worden beoordeeld of er sprake is van een noodweersituatie. Daartoe moet de rechtbank vaststellen of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lichaam van de verdachte of iemand anders, waardoor zij moest handelen om zichzelf of een ander te verdedigen.
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan, indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
In geval er sprake is van een noodweersituatie waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden, kan een beroep op noodweerexces slagen. Deze overschrijding is verontschuldigbaar als de gedraging waaruit de verdediging bestaat, het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben tot tweemaal toe doelbewust de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. In plaats van een nieuwe confrontatie uit de weg te gaan, hebben de verdachte en de medeverdachte thuis ieder een mes gehaald en afgesproken dat te gebruiken als het slachtoffer iets zou doen en vervolgens bewust opnieuw de confrontatie met het slachtoffer gezocht. Op grond van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van het beroep op noodweer, omdat de verdachte willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, kan zij ook geen geslaagd beroep doen op noodweerexces.
Het verweer wordt verworpen.
Ook verder is er geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Aan die voorwaardelijke jeugddetentie dienen volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals die door de Raad zijn geadviseerd en aangescherpt op de zitting. De officier van justitie heeft gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en beperkte ontwikkeling, de lange periode die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de impact die dat op haar heeft gehad. Verder heeft de raadsman gewezen op het psychologisch onderzoek waarin is geconcludeerd dat de gedragingen van de verdachte haar in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman primair verzocht geen extra straf meer aan de verdachte op te leggen. De geïndiceerde hulpverlening en behandeling kan ook aan de verdachte worden geboden zonder een strafrechtelijk kader. Indien de rechtbank toch tot aanvullende strafoplegging komt, heeft de raadsman verzocht het bij een voorwaardelijke taakstraf te houden en de proeftijd te beperken tot één jaar.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en verder de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het feit
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er sprake is van een zeer ernstig feit. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij na de eerste confrontatie samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] een mes is gaan halen om daarna – zoals afgesproken – terug te keren en opnieuw de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken. De verdachte heeft tijdens die tweede confrontatie hevig geweld toegepast door met een mes meermalen stekende bewegingen te maken in de richting van het slachtoffer en is doorgegaan totdat zij het slachtoffer daadwerkelijk in haar rug heeft geraakt. Het slachtoffer heeft daardoor een steekverwonding en een klaplong opgelopen, waardoor zij tot op heden problemen heeft met haar ademhaling.
De rechtbank acht de wijze waarop de verdachte zich heeft gedragen en de agressie die zij daarbij heeft uitgeoefend, zeer zorgelijk. De verdachte heeft door haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en aangetoond dat zij het gebruik van geweld naar personen niet schuwt. Dit heeft voor het slachtoffer niet alleen fysieke, maar ook mentale gevolgen gehad. Uit de aangifte en de toelichting van de raadsman van het slachtoffer ter terechtzitting blijkt dat de verdachte letterlijk doodsbang is geweest en dat zij regelmatig last heeft van herbelevingen. Daarbij komt dat dit soort feiten ook in de rest van de samenleving zorgen voor onrust en gevoelens van onveiligheid. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 augustus 2024 , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia, gedateerd 13 september 2023 , van psycholoog [de psycholoog] ;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 19 september 2024 , van [onderzoeker] , als onderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een gedragsstoornis, een reactieve hechtingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze problematiek lijkt de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde te hebben beïnvloed. De geconstateerde psychische problematiek van de verdachte brengt met zich mee dat zij zich in voor haar onveilige situaties in zichzelf terugtrekt, zichzelf pantsert en kan verharden. Deze verharding is onderdeel van haar verstoorde emotieregulatie en vormt een aspect van haar gedragsstoornis en hechtingsproblematiek. Op het moment van het tenlastegelegde was zij in verwarring, voelde zij zich angstig en wist zij niet wat te doen. Op dergelijke momenten van verhoogde innerlijke onrust kan zij, zoals gezegd, verharden en impulsief, uitagerend agressief gedrag laten zien. Zij schiet dan in een antisociale overlevingshouding en mede als gevolg van haar lacunaire gewetensfunctie, kan zij dan fors grensoverschrijdend gedrag laten zien, zoals bij het tenlastegelegde, waarbij zij de ander heeft gestoken met een mes.
Het geheel overziend acht de onderzoeker dat sprake is van een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt daarom om het tenlastegelegde – indien bewezen – de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling van agressief gedrag wordt, vooral samenhangend met de geconstateerde psychische problematiek, als matig tot hoog ingeschat. Het huidige contact met de hulpverlening kan als voornaamste beschermende factor worden gezien.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling aangewezen. De behandeling dient gericht te zijn op de reactieve hechtingsstoornis, gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en meer specifiek op vaardigheidsniveau op de conflicthantering. Een dergelijke behandeling zou de verdachte aangeboden kunnen krijgen bij " Zware Jongens ", waar zij momenteel reeds begeleiding ontvangt. Dit contact zou uitgebreid kunnen worden met een psychotherapeutische behandeling met betrekking tot voornoemde psychische problematiek. Een delictscenarioprocedure zou een startpunt kunnen zijn om de verdachte inzicht te bieden in haar psychische problematiek.
Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling en begeleiding, om de verdachte optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. De verdachte wordt geacht in staat te zijn om zich aan voorwaarden te kunnen aanhouden. De jeugdreclassering zou kunnen toezien op het handhaven van de voorwaarden. Indien op termijn behoefte is aan meer begeleiding, zou gedacht kunnen worden aan een civielrechtelijke kinderbeschermingsmaatregel.
In het raadsrapport is onder meer naar voren gebracht dat het de verdachte tot op heden is gelukt om zich - met ondersteuning vanuit haar ouders - aan de strakke schorsingsvoorwaarden te houden. Sinds september 2024 is zij aan het oefenen met vrijheden die langzaam worden opgebouwd. Daarnaast gaat zij naar school. Dat verloopt tot nu toe goed. De bedoeling is dat dit uiteindelijk uitgebouwd wordt naar meer uren en/of dagdelen per week. De verdachte ervaart een goede samenwerking met de hulpverlener die aan haar gekoppeld is vanuit Zware Jongens en vertrouwt hem.
Met betrekking tot het strafadvies conformeert de Raad zich aan het advies uit het psychologisch rapport. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. De Raad is zich ervan bewust dat dit een fors advies is voor een first offender, maar acht dit passend gelet op de aard, de ernst en de grote impact van het delict en de zorgelijke houding van de verdachte. De Raad is van mening dat de verdachte een duidelijk signaal moet krijgen dat het delictgedrag onacceptabel is geweest. Daarnaast is er een duidelijk kader nodig om de kans op recidive te verkleinen. Het is belangrijk dat de verdachte voldoende tijd krijgt om onder begeleiding van de jeugdreclassering aan de gestelde doelen te werken, waarbij niet kan worden verwacht dat dit zonder vallen en opstaan gebeurt. De Raad heeft daarom geadviseerd om aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie de bijzondere voorwaarden te koppelen dat de verdachte:
- zich houdt aan de avondklok (zolang de jeugdreclasseerder dit nodig acht);
- verboden wordt contact te leggen met de medeverdachten en het slachtoffer (zolang de jeugdreclasseerder dit noodzakelijk acht);
- onderwijs volgt volgens de gemaakte afspraken;
- meewerkt aan de hulpverlening die nodig wordt geacht, zoals bijvoorbeeld Zware Jongens ;
waarbij De Jeugd- & Gezinsbeschermers te Alkmaar de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad heeft het strafadvies ter terechtzitting gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat zij zich zorgen maakt over de houding van de verdachte. De Raad is blij dat de samenwerking met de Zware Jongens goed verloopt, maar vraagt zich af of daar de behandeling kan worden geboden die noodzakelijk is, gelet op de psychische problematiek die bij de verdachte is geconstateerd. De Raad acht het daarom van belang dat de verdachte ook behandeling vanuit De Waag of een soortgelijke instelling krijgt, indien dat noodzakelijk wordt geacht. Verder adviseert de Raad om aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaren te verbinden en de duur van de avondklok te beperken tot drie maanden. Tot slot vraagt de Raad om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren vanwege de ernst van het feit en het hoge recidiverisico.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het toezicht en de begeleiding in het kader van de schorsingsvoorwaarden goed zijn verlopen. De verdachte is goed in contact en stelt zich open voor de hulpverlening. De afgelopen periode is geoefend met vrijheden en dat is positief verlopen. Omdat er mogelijk ook behandeling vanuit De Waag nodig is en daar lange wachtlijsten voor zijn, wordt toch een proeftijd van twee jaar geadviseerd.
In het psychologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, gelet op de doorwerking van de bij haar geconstateerde stoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige op dit punt over en maakt die tot de hare. Dit heeft een matigend effect op de op te leggen straf. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening met haar jonge leeftijd en de constatering dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte lang in voorarrest heeft gezeten en dat zij zich de afgelopen maanden goed heeft gehouden aan stevige schorsingsvoorwaarden, waaronder een avondklok.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van 180 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht het echter niet in het belang van de verdachte dat zij terug moet naar een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank zal daarom bepalen dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 106 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank de door de deskundigen geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Om het recidiverisico te verlagen en ervoor te zorgen dat de verdachte zich positief ontwikkelt, is het belangrijk dat de verdachte vanuit een verplicht kader onderwijs en de noodzakelijke hulpverlening en/of behandeling volgt, zich gedurende maximaal drie maanden houdt aan een avondklok en dat de jeugdreclassering daarop toezicht houdt. Daarnaast ziet de rechtbank, gelet op het hoge recidiverisico en de gevoelens van onveiligheid van het slachtoffer, aanleiding om een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer op te leggen.
Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten het steken van het slachtoffer in haar rug, gekwalificeerd als poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Uit het psychologisch onderzoek en het raadsonderzoek blijkt dat er sprake is van een matig tot hoog recidiverisico en dat er een duidelijk kader nodig is om dit risico te beperken.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank het van belang dat de verdachte ook een verdere directe consequentie ervaart van haar strafbare gedrag. Om die reden zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren opleggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
Door en namens de benadeelde partij [de benadeelde partij] is een vordering tot schadevergoeding van € 5.033,22 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr). De benadeelde partij heeft verzocht deze vordering hoofdelijk op te leggen. Tot slot heeft de raadsman namens de benadeelde partij verzocht om een contactverbod op te leggen.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.000,- en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de betaling van deze vergoeding niet hoofdelijk opleggen. De rechtbank maakt hierin enig onderscheid tussen de rol van de verdachte en de medeverdachte. Hierbij heeft de rechtbank gekeken naar ieders aandeel en de rol die blijkt uit de bewezenverklaring.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 0,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging tot doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Het aantal dagen gijzeling bij het niet voldoen aan de opgelegde betalingsverplichting, stelt de rechtbank vast op 0 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte impliciet primair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 106 (honderdzes) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (te stellen op 74 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich houdt aan de avondklok voor maximaal drie maanden, waarbij de jeugdreclassering de tijden vaststelt;
  • onderwijs volgt volgens de gemaakte afspraken;
  • meewerkt aan de hulpverlening, zoals bij de Zware Jongens , en/of de (psychotherapeutische) behandeling bij De Waag of een soortgelijk instelling, die gelet op de geconstateerde problematiek noodzakelijk wordt geacht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en het slachtoffer [de benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] , zolang dat door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers gevestigd te Alkmaar , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.033,22, bestaande uit € 33,22 voor de materiële en
€ 3.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, aan [de benadeelde partij] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [de benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.033,22, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
0 dagenjeugddetentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter,
mr. G.D. de Jong en mr. B.M.A. Bataille, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. Jense,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2024.
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 oktober 2024:
De voorzitter vraagt mij wat er is gebeurd op [datum] . [medeverdachte 1] en ik hadden ruzie met [de benadeelde partij] in de [locatie] in [plaats] . [de benadeelde partij] zei dat ze [medeverdachte 1] ging klappen. Ze zei: kom naar buiten en dan klap ik jullie alletwee. Eindstand zagen we haar en deed ze gewoon niks. Eindstand zei ik: kom, we gaan messen halen. Niet met een bedoeling ofzo. Eindstand gingen we naar de hofjes. Daar ging [de benadeelde partij] tegen [medeverdachte 2] . Ik pakte een mes en ik stak haar. Uit paniek gewoon. Eindstand was het niet de bedoeling om dat te doen. We hadden afgesproken dat we ons mes zouden pakken en zouden dreigen als [de benadeelde partij] iets zou doen. We wilden haar gewoon een beetje afschrikken. Eindstand is dat niet gebeurd en trok ik als enige een mes. Ik dacht: wat moet ik doen? Toen deed ik dit uit paniek. De voorzitter vraagt mij waarom we zijn teruggekomen nadat we zijn weggegaan uit de [locatie] . Omdat we tegen [de benadeelde partij] zeiden: we komen zo terug. De voorzitter vraagt mij of we al van plan waren om te vechten. [de benadeelde partij] zei: kom naar buiten, dan klap ik jullie alletwee. Dus we wachtten gewoon op dat moment. Dat mes was voor de zekerheid. Nadat we bij [medeverdachte 1] thuis allebei een mes hebben opgehaald zijn we teruggefietst richting [locatie] . [de benadeelde partij] en [medeverdachte 2] waren daar ook. Eindstand gingen we naar de hofjes om te praten. Niet gewoon praten, maar als een ruzie. Ik weet niet meer wat we tegen elkaar zeiden. Toen zag ik dat [de benadeelde partij] [medeverdachte 2] duwde en sloeg. Ik dacht: ik moet een mes trekken om mee te dreigen. Dat hadden we afgeproken, maar ik was de enige die een mes pakte. Ik had paniek en toen ging ik dat doen. De voorzitter vraagt mij wat ik ging doen. Gewoon steken in haar rug. De voorzitter vraagt mij hoe vaak ik heb gestoken. Vier keer, maar eentje was raak. (…) [de benadeelde partij] had steeds ruzie met [medeverdachte 1] . We dachten: het moet gewoon klaar zijn.
De officier van justitie vraagt mij wat we bedoelden met een mes trekken. Gewoon het mes erbij halen uit onze broek. Het plan was om daarmee te dreigen. De officier van justitie vraagt mij of ik er van tevoren over na had gedacht hoe dat dreigen eruit zou zien. Nope. Dat zou ik dan wel zien.
De voorzitter vraagt mij of ik het gevoel van paniek kan uitleggen. De bedoeling was om te bedreigen. Eindstand was ik de enige met het mes. Ik dacht: wat moet ik hiermee? Toen deed ik het uit paniek. De voorzitter vraagt mij waar ik bang voor was. Het is raar dat ik zomaar met een mes sta en het dan niet gebruik.
De officier van justitie vraagt mij of ik paniek had omdat ik zelf werd aangevallen. Nee, ik werd niet aangevallen. De officier vraagt mij of ik dacht dat het stom zou zijn als ik het mes weer zou wegstoppen, zonder daar iets mee te doen. Dat ook wel een beetje en het is gewoon raar. De officier wijst mij erop dat ik heb verklaard dat het de bedoeling was om het mes te laten zien en dat dat precies was wat ik deed. Ja, maar ik was in mijn eentje. De bedoeling was om het met zijn tweeën te doen. De officier van justitie vraagt mij of ik mij alleen voelde. Ik weet niet wat ik voelde.
De raadsman vraagt mij of ik paniek had omdat [medeverdachte 2] werd aangevallen of omdat er allerlei mensen om mij heen stonden en ik niet wist wat ik moest doen. Alletwee. Doordat [medeverdachte 2] werd aangevallen en door de hele situatie.
De jongste rechter vraagt mij waarom ik vier keer een steekbeweging heb gemaakt. Omdat hij er de andere keren niet in ging. De laatste keer was raak. De jongste rechter vraagt mij waarom het raak moest zijn. Omdat het raar is als ik iemand probeer te steken en eindstand lukt het gewoon niet. De jongste rechter vraagt mij wat de bedoeling was van het steken. Ik voelde niet dat hij erin ging. De laatste keer, toen hij erin ging, dacht ik: shit. (…) Ik voelde mij niet onveilig.
- het proces-verbaal van aangifte door [de benadeelde partij] op [datum] (dossierpagina’s 66 t/m 70):
Ik zat in de [locatie] in [plaats] met mijn vriendinnen en [vriendin 1] en [vriendin 2] . Toen zag ik [de verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen met drie andere jongens. Ze begonnen naar ons te lachen en te wijzen en toen liepen ze naar ons toe om verhaal te halen. [medeverdachte 1] zei: je wilde mij toch slaan, kom dan naar buiten. Ik zei dat ik het gewoon een op een wilde uitpraten om het als volwassenen op te lossen. Toen ze allemaal uit de [locatie] gestuurd. Toen zei [medeverdachte 1] wacht maar 5 min dan komen we zo terug en dan komen we het oplossen. Ze is toen samen met [de verdachte] weg geweest. (...) Toen hebben ze in een hofje bij een aantal woningen mij op de grond geduwd, in mijn gezicht getrapt en mijn buik getrapt en toen ben ik ook gestoken in mijn rug. (…) [medeverdachte 2] is de eerste die mij heeft aangevallen. Zij heeft mij op de grond geduwd. (…) Ik werd op mijn hoofd getrapt door [medeverdachte 1] en in mijn buik door [de verdachte] . Ik lag daarna op mijn buik op de grond en toen werd ik door [de verdachte] in mijn rug gestoken. (…) Ik was daarna in paniek, ik dacht dat ik dood ging. (…) Ik voelde pijn in mijn rug en merkte dat ik moeilijk adem kon halen. (…) In het ziekenhuis zijn foto's gemaakt waarop ze konden zien dat het ook mijn long in was gegaan. Daarom moest ik naar [plaats] worden gebracht als er complicaties met mijn longen zouden komen. (…) Toen we in dat hofje stonden zei [medeverdachte 1] ik ga je neersteken en toen zei ik laat dat mes zien dan. Ik zag een metalen voorwerp in de zijkant van haar broek en dat ze haar jas eroverheen gedaan had. Ze deed haar jas een beetje open zo van, kijk hier ik heb een mes.
- de medische verklaring van de spoedeisende hulp van [ziekenhuis] locatie [plaats] , opgesteld door [arts] , op [datum] (dossierpagina’s 75 t/m 76):
17 jarig meisje met blanco voorgeschiedenis presentatie heden wegens steekverwonding ca 2,5 cm mediaal re scapula met top pneumothorax schil 1,6 cm. (…) Steekverwonding mediaal van re scapula ca 2,5cm breed en 2,5cm diep. (…) traumatische pneumothorax.
- het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisant [verbalisant] op [datum] , met fotobijlagen (dossierpagina’s 125 t/m 127):
Ik zag dat het mes een keukenmes betrof. Het lemmet van het mes is zilverkleurig en ongeveer 14 centimeter lang.