ECLI:NL:RBNHO:2024:11219

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
10995163 \ CV EXPL 24-1846
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraagde vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak heeft AirHelp Germany GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. F.B. Mahabali, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers, die op 29 mei 2023 van Amsterdam naar Vancouver via Frankfurt moesten vliegen, hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur van de eerste vlucht. De vervoerder stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De vervoerder had de passagiers pas de volgende dag omgeboekt naar een alternatieve vlucht, wat niet als een redelijke maatregel werd beschouwd. De kantonrechter heeft de vordering van AirHelp toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.800,00 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10995163 \ CV EXPL 24-1846
Uitspraakdatum: 30 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de vennootschap naar het recht harer vestiging
AirHelp Germany GmbH
eiseres
hierna gezamenlijk te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.C.C.M. Bootsman en mr. F.B. Mahabali (Russell Advocaten)
De zaak in het kort
AirHelp heeft van de vervoerder compensatie gevraagd voor een meer dan 3 uur vertraagde vlucht. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Door deze vertraging heeft de passagier zijn aansluitende vlucht gemist. Het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid slaagt. De vervoerder heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen of te beperken. De vordering van AirHelp wordt toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (hierna: de passagiers) hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 29 mei 2023 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Frankfurt am Main Airport (Duitsland) naar Vancouver International Airport (Canada), met vluchtcombinatie LH987 en LH492.
2.2.
De vervoerder heeft vlucht LH987 van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben hun eventuele vorderingsrecht overgedragen aan AirHelp.
2.4.
AirHelp heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.5.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
AirHelp vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
AirHelp baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de vervoerder haar vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht gevolg was van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De vertraging kon ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen.
4.3.
Volgens de vervoerder maakte de vlucht in kwestie onderdeel uit van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam-Frankfurt (vluchtnummers LH986 en LH987). Deze vluchten zijn uitgevoerd door hetzelfde toestel (toestel DAIQT). Door verschillende vertragingsoorzaken zijn beiden vluchten later vertrokken dan oorspronkelijk gepland. AirHelp heeft niet betwist dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zodat dit vast is komen te staan.
4.4.
Resteert de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen of te beperken. De vervoerder stelt dat hij de vlucht zo snel mogelijk heeft uitgevoerd en de passagiers op de eerst beschikbare alternatieve vlucht heeft omgeboekt. Hiermee zijn de passagiers binnen een dag op hun eindbestemming gearriveerd, aldus de vervoerder.
4.5.
AirHelp betwist dit. Volgens haar zijn de passagiers omgeboekt op dezelfde aansluitende vlucht (LH492), maar dan een dag later. Hiermee zijn zij met 25 uur en 16 minuten vertraging aangekomen. Zij betwist dat de passagiers op de eerst beschikbare vlucht zijn omgeboekt en verwijst naar een andere vlucht die eerder op de eindbestemming is aangekomen dan de vlucht waarop de passagiers zijn omgeboekt.
4.6.
De vervoerder heeft daar tegenin gebracht dat hij gebruik maakt van een automatisch boekingssysteem. Dit systeem kiest altijd de eerst mogelijke vlucht en niet alleen naar directe vluchten naar de eindbestemming. Als er eerdere alternatieve vluchten waren met beschikbare plaatsen dan was dat wel naar voren gekomen in het omboekingssysteem, aldus de vervoerder.
4.7.
De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming te beperken. Het is namelijk in beginsel geen redelijke maatregel, als de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is alleen anders als er geen enkele andere mogelijkheid voor een alternatieve vlucht bestond die op een minder laat tijdstip aankwam dan het aangeboden alternatief, of dat het organiseren daarvan een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. [1] Bij de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, gaat de kantonrechter uit van een tijdruimte en een tijdsduur van 24 uur.
4.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van AirHelp heeft de vervoerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de passagiers op de oorspronkelijk vastgestelde dag zijn aangekomen. De vervoerder heeft het betoog van AirHelp dat de passagiers niet zijn omgeboekt naar de eerstvolgende alternatieve vlucht, onvoldoende weersproken. De enkele stelling dat er geen alternatieve vluchten beschikbaar waren naar de eindbestemming omdat die niet in het boekingssysteem naar voren zijn gekomen, is daartoe onvoldoende. Uit het eerder genoemde arrest van het Hof volgt namelijk dat het aan de vervoerder is om aannemelijk te maken dat er geen andere mogelijkheden waren dan wel dat sprake zou zijn van onaanvaardbare offers als de passagiers waren omgeboekt naar eerdere alternatieve vluchten. Daar is hij niet in geslaagd. Hij had daartoe bijvoorbeeld met stukken kunnen aantonen dat er geen plaats was op de door de passagiers genoemde alternatieve vlucht.
4.9.
Bij gebrek aan een nadere onderbouwing van de vervoerder kan daarom niet worden aangenomen dat hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te beperken. Daarom slaagt het verweer van de vervoerder niet. De vordering van AirHelp zal worden toegewezen.
4.10.
De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door AirHelp worden gemaakt. De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2023, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 135,97;
griffierecht € 372,00;
salaris gemachtigde € 408,00;
nakosten € 102,00, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJEU 11 juni 2020, C-74/19, ECLI:EU:C:2020:460.