ECLI:NL:RBNHO:2024:11217

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
9140489 \ CV EXPL 21-2312
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij vertraging door de-icing van een vlucht

In deze zaak hebben passagiers compensatie gevraagd van de vervoerder voor een vlucht die meer dan drie uur vertraagd was. De vertraging was het gevolg van buitengewone omstandigheden, namelijk de-icing van het toestel. De passagiers, vertegenwoordigd door mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., vorderden een bedrag van € 9.600,00 plus rente en kosten. De vervoerder, Emirates, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer van AKD N.V., voerde aan dat de vertraging niet te voorkomen was door de slechte weersomstandigheden en de noodzakelijke de-icing procedure. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagiers niet konden aantonen dat er alternatieve vluchten beschikbaar waren. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 23 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9140489 \ CV EXPL 21-2312
Uitspraakdatum: 23 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [plaats 1]

2.
[eiser 2],wonende te [plaats 2]
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
beiden wonende te [plaats 3]
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],
beiden wonende te [plaats 4]
7.
[eiser 7],
8.
[eiser 8],
beiden wonende te [plaats 5]
9.
[eiser 9],
10.
[eiser 10],
11.
[eiser 11],
12.
[eiser 12],
13.
[eiser 13],
14.
[eiser 14],
15.
[eiser 15],
16.
[eiser 16],
allen wonende te [plaats 6]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)
De zaak in het kort
De passagiers hebben van de vervoerder (onder meer) compensatie gevraagd voor een meer dan 3 uur vertraagde vlucht. De vervoerder voert aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de-icing van het toestel. Door deze vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vluchten gemist. Het betoog van de vervoerder slaagt. Daarom zal de vordering van de passagiers worden afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 17 januari 2019 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten), met vlucht EK150 (hierna: de vlucht), naar verschillende eindbestemmingen.
2.2.
De passagiers zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de verschillende eindbestemmingen.
2.3.
De passagiers hebben daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 9.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder hen vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,00 per passagier (artikel 7 van de Verordening).
3.3.
De vervoerder voert verweer. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk de-icing van het toestel. De vertraging kon ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen worden (artikel 5 lid 3 van de Verordening).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.3.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. In dit verband heeft hij het volgende aangevoerd. Op 17 januari 2019 had de luchthaven Schiphol onverwacht te kampen met zeer slechte weersomstandigheden. De grondtemperaturen lagen rond het vriespunt. Rond 19:30 uur UTC trok er onverwacht een hagel/natte sneeuwbui over. Daarom moest het toestel eerst een ijsbehandeling ondergaan (ook: de-icing). De-icing is slechts beperkt houdbaar en moet daarom kort voor vertrek worden uitgevoerd.
4.4.
De vervoerder heeft, onder verwijzing naar de overgelegde METAR, voldoende aannemelijk gemaakt dat er op de vluchtdatum sprake was van winterse weersomstandigheden op en rond de luchthaven van Schiphol. De oorzaak van de vertraging was volgens de vervoerder echter niet het slechte weer, maar (het wachten op) de de-icingprocedure. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van de passagier dat de weeromstandigheden niet dusdanig waren dat er niet langer gevlogen kon worden.
4.5.
De passagiers hebben de kantonrechter verzocht prejudiciële vragen te stellen over de vraag of (het wachten op) een de-icing procedure een buitengewone omstandigheid vormt. De kantonrechter overweegt als volgt. Ingevolge artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is de hoogste nationale rechter van de EU-lidstaten verplicht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof indien een vraag over de uitleg van Unierecht wordt opgeworpen. Hierop geldt een uitzondering wanneer de nationale rechter vaststelt dat de opgeworpen vraag niet relevant is voor de beslechting van het geschil of dat de betreffende bepaling van het Unierecht door het Hof reeds is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het Unierecht zo voor de hand ligt dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan. Hierin ligt besloten dat de kantonrechter slechts prejudiciële vragen dient te stellen aan het Hof als de kantonrechter zelf zonder uitleg van het Hof niet tot een beslissing kan komen. In de onderhavige zaak ziet de kantonrechter geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de-icing als de uitvoering van de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat hij afhankelijk is van de luchtverkeersleiding en de faciliteiten van Schiphol. De vervoerder heeft daarbij ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de wachttijd wordt bepaald door de luchtverkeersleiding en dat de vervoerder hierop geen invloed kan uitoefenen. Gelet op deze en alle overige omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vertraging is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De omstandigheid dat winterweer in januari niet als een verrassing voor de vervoerder kan komen maakt dit niet anders. Van de vervoerder kan niet worden verwacht dat hij bij de planning van zijn vluchten rekening houdt met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced.
4.7.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers op de eindbestemming(en) te beperken. De passagiers hebben in dit verband gesteld dat de vervoerder onvoldoende buffer in de overstaptijd heeft ingeruimd. Ook betwisten de passagiers dat zij zijn omgeboekt naar een redelijk alternatief. Er waren meerdere alternatieve vluchten beschikbaar die de passagiers met minder vertraging naar de verschillende eindbestemming(en) konden vervoeren. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht redelijkerwijs rekening moet houden met het risico op vertraging. In dit geval was de vlucht echter dusdanig lang vertraagd dat, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de passagiers hun aansluitende vlucht(en) niet meer had kunnen halen. Verder geldt dat alle passagiers met een vertraging van minder dan 24 uur op hun respectievelijke eindbestemming zijn aangekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de alternatief aangeboden vlucht(en) geen redelijke maatregel vormen. Bovendien hebben de passagiers nagelaten om te bewijzen dat er nog plaats beschikbaar was op de door hen genoemde vluchten. De algemene stelling dat vluchten zelden volgeboekt zijn, is daartoe onvoldoende. De vorderingen van de passagiers worden afgewezen.
4.8.
De passagiers zullen in het ongelijk worden gesteld. Daarom zullen zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 678,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis – voor wat de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter