In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar Philadelphia, maar arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De passagier betwistte dit en stelde dat de vervoerder niet adequaat had gehandeld.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen. De passagier was omgeboekt naar een alternatieve vlucht die een dag later vertrok, wat niet als een redelijke maatregel werd beschouwd. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet kon bewijzen dat er geen andere alternatieve vluchten beschikbaar waren die de passagier eerder naar de eindbestemming hadden kunnen brengen. Daarom werd de vordering van de passagier toegewezen, en werd de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 708,90, inclusief wettelijke rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van vervoerders onder de Verordening (EG) nr. 261/2004, die passagiers beschermt bij vertragingen en annuleringsgevallen. De vervoerder moet kunnen aantonen dat zij alle redelijke maatregelen heeft genomen om vertragingen te voorkomen, anders zijn zij verplicht om compensatie te betalen aan de passagier.