ECLI:NL:RBNHO:2024:11198

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/15/349698 / KG ZA 24-99
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot meewerken aan verkoop woning en uitschrijving vennootschap onder firma in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert de man, voormalig echtgenoot van de vrouw, dat de voorzieningenrechter de vrouw zal veroordelen om mee te werken aan de verkoop van hun gezamenlijke woning en aan de uitschrijving van hun vennootschap onder firma (vof) bij de Kamer van Koophandel. De man stelt dat er sprake is van een hoge belastingschuld en dat de vof na vier jaar nog niet is vereffend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Er zijn procesafspraken gemaakt, maar na de pro forma periode hebben partijen geen regeling kunnen treffen.

De feiten tonen aan dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat hun huwelijk op 25 mei 2022 is ontbonden. De man heeft de woning op 28 januari 2020 verlaten, terwijl de vrouw de woning bewoont en de lasten draagt. De man vordert dat de vrouw de woning tijdig verlaat en dat de notaris namens haar wordt gemachtigd om de opbrengst van de verkoop te beheren. De vrouw voert verweer en betwist het spoedeisend belang van de man, wijzend op het feit dat hij al drie jaar geen bodemprocedure heeft gestart voor de verdeling van de gemeenschap.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij de verkoop van de woning, los van de overige kwesties tussen partijen. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is gewezen op 1 november 2024 door mr. A.H. Schotman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/349698 / KG ZA 24-99
Vonnis in kort geding van 1 november 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. M.A. Amende te Zutphen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. N.D. Groenewoud te Nieuw-Vennep.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8
  • de producties 1 t/m 4 van de zijde van de vrouw
  • de mondelinge behandeling op 25 juni 2024
  • de pleitnota van de man
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Amende en de vrouw, bijgestaan door mr. Groenewoud.
Ter zitting hebben partijen (proces)afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden voor de duur van vier maanden.
1.3.
Nadat ommekomst van genoemde pro forma periode, hebben partijen de voorzieningenrechter laten weten dat zij geen regeling hebben kunnen treffen en gevraagd om verdere behandeling van de zaak.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. Zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Partijen zijn eind 2020 feitelijk uit elkaar gegaan. Hun huwelijk is op 25 mei 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De huwelijksgoederengemeenschap is met ingang van 12 januari 2021 ontbonden door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is nog niet verdeeld. Tot die ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort onder meer een woning aan de [adres] te [plaats 2] (hierna: de woning). De man heeft de woning op 28 januari 2020 verlaten. De vrouw bewoont de woning nog en zij draagt de lasten verbonden aan de woning.
2.3.
Tijdens hun huwelijk waren partijen ook gezamenlijk vennoten in de vennootschap onder firma [bedrijf] (hierna: de vof). De samenwerking in de vof is op 12 januari 2021 geëindigd, doordat de man vanaf die datum de onderneming heeft voortgezet vanuit zijn eenmanszaak. De vof is nog niet vereffend.
2.4.
Er is sprake van een hoge belastingschuld omdat partijen over de periode 2012 t/m 2020 geen aangiften Inkomstenbelasting (IB) hebben ingediend. De Belastingdienst heeft ambtshalve aanslagen opgelegd. Daarnaast heeft de bank het aan de vof verstrekte krediet opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vrouw zal veroordelen om mee te werken aan verkoop en levering van de woning. Verder vordert hij om de notaris namens de vrouw te machtigen om de opbrengst van de verkoop van de woning onder zich te houden en na betaling van de kosten (onder meer van de makelaar en notaris) en de schulden, het resterende saldo voor ieder de helft aan partijen over te maken/betalen. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld de woning tijdig vóór de door de kopers gewenste leveringsdatum te verlaten en te ontruimen, zo nodig met inschakeling van de deurwaarder en politie. Tenslotte vordert hij dat de vrouw wordt veroordeeld om mee te werken aan uitschrijving van de vennootschap onder firma [bedrijf], met indeplaatsstelling van dit vonnis voor de toestemming van de vrouw, als de vrouw daarmee in gebreke blijft.
Een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over die proceskosten.
3.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij niet langer in een onverdeeldheid wenst te blijven. Hij stelt dat hij al drie jaar tevergeefs tot verdeling en vereffening probeert te komen, maar dat de vrouw niet meewerkt. Daarnaast stelt hij dat de vof is ontbonden en dat de vrouw daarom moet meewerken aan uitschrijving van de vof bij de Kamer van Koophandel. Hij verklaart dat hij door de schulden en achterstallige betalingen een BKR-registratie heeft gekregen en hogere kosten moet maken bij het kopen of leasen van een auto. Hij betoogt dat partijen een grote belastingschuld hebben en dat de Belastingdienst aandringt op betaling, maar op dit moment de uitkomst van deze procedure afwacht.
Hij stelt spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering omdat hij inmiddels 64 jaar oud is, zijn inkomen is verminderd en hij de schuldeisers wil betalen en verder wil kunnen gaan met zijn leven.
3.3.
De vrouw voert verweer. Zij betwist dat de man spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vorderingen. Zij benadrukt dat de man al drie jaar geleden een bodemprocedure had kunnen starten om een verdeling tot stand te brengen, maar dat niet heeft gedaan en dat ook de vof nog moet worden vereffend. Zij wijst er op dat de man de onderneming heeft voortgezet zonder dat de vof is afgewikkeld. Zij benadrukt dat het niet zo kan zijn dat de man de activa uit de vof gewoon onder zich heeft gehouden en niet meewerkt aan vereffening van de vof, maar voor de aflossing van de schulden alleen kijkt naar verkoop van de woning.
Over de woning stelt zij dat de man in het verleden heeft gezegd dat zij het huis niet uit hoefde en dat hij geen aanspraak zou maken op de helft van (de waarde van) de woning. Zij betoogt dat de woning feitelijk al aan haar geleverd is en dat zij de afgelopen jaren ook alle kosten heeft gedragen en in de woning heeft geïnvesteerd, zodat het niet eerlijk zou zijn als de man nu zou meeprofiteren van eventuele waardevermeerdering. Zij stelt dat zij tijd wil krijgen om de woning over te nemen, maar dat daarvoor eerst de schuld aan de Belastingdienst moet worden opgelost en zij zelf intussen ook niet verder kan, door een BKR registratie. Zij betoogt dat die situatie is veroorzaakt doordat de man de inkomsten van de vof, zonder overleg met haar, vanaf december 2020 niet langer op de gezamenlijke rekening liet binnekomen maar op een bankrekening op zijn naam, waarna op de gezamenlijk rekening de limiet werd overschreden en de bank het krediet heeft opgeëist.
Zij stelt dat de kwesties die partijen verdeeld houden te ingewikkeld zijn voor behandeling in kort geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting van 25 juni 2024 hebben partijen al over en weer het woord gevoerd en aan de op dat moment bestaande situatie is feitelijk niets veranderd. Om die reden bestaat er geen reden voor een nieuwe mondelinge behandeling en wordt nu vonnis gewezen.
4.2.
De vrouw heeft betwist dat de man spoedeisend belang heeft bij zijn vordering en ook dat de zaak zich leent voor behandeling in kort geding. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de man zich nu wel focust op verkoop van de woning om schulden te betalen, maar dat de vof tot nu toe ook nog niet is vereffend en een groot deel van de schulden betrekking hebben op de vof.
4.3.
De man heeft weliswaar gesteld dat hij al drie jaar tevergeefs tot verdeling probeert te komen, maar hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daartoe daadwerkelijk stappen heeft ondernomen. Een enkel (herhaald) verzoek aan de vrouw daarover of een telefoontje naar de in de echtscheidingsbeschikking aangewezen notaris is daarvoor onvoldoende. Partijen hebben samen de belastingschuld veroorzaakt door jarenlang geen aangiften IB in te dienen. Zij zullen ook samen tot een oplossing moeten komen. Omdat partijen ter zitting verklaarden dat de benodigde administratie nog wel aanwezig was, hebben zij onder leiding van de voorzieningenrechter ter zitting van 25 juni procesafspraken gemaakt om te zorgen dat de jaarstukken en aangiften over de periode 2012-2020 alsnog zouden kunnen worden opgesteld. Uit de reacties van partijen na ommekomst van de aanhoudingstermijn blijkt dat de benodigde administratie niet meer voorhanden is en dat zij elkaar daarvan een verwijt maken. Zij wensen voortzetting van het kort geding, maar zij hebben niet gesteld dat zij inmiddels nadere stappen hebben gezet om tot verdeling en/of vereffening te komen.
4.4.
Uitgaande van die stand van zaken wordt geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de man een zodanig spoedeisend belang heeft bij verkoop van de woning dat verkoop van die woning los van de oplossing van de overige kwesties moet plaatsvinden.
Over de financiële afwikkeling zullen partijen met elkaar nader in overleg moeten treden, dan wel, als zij niet tot overeenstemming kunnen komen, een bodemprocedure moeten voeren. Het voert te ver om hier, bij de huidige stand van zaken, in deze kort geding procedure op vooruit te lopen.
4.5.
Om die reden worden de vorderingen van de man afgewezen. Omdat partijen voormalig echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 1 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1155