Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 8
- de producties 1 t/m 4 van de zijde van de vrouw
- de mondelinge behandeling op 25 juni 2024
- de pleitnota van de man
- de pleitnota van de vrouw.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert de man, voormalig echtgenoot van de vrouw, dat de voorzieningenrechter de vrouw zal veroordelen om mee te werken aan de verkoop van hun gezamenlijke woning en aan de uitschrijving van hun vennootschap onder firma (vof) bij de Kamer van Koophandel. De man stelt dat er sprake is van een hoge belastingschuld en dat de vof na vier jaar nog niet is vereffend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Er zijn procesafspraken gemaakt, maar na de pro forma periode hebben partijen geen regeling kunnen treffen.
De feiten tonen aan dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat hun huwelijk op 25 mei 2022 is ontbonden. De man heeft de woning op 28 januari 2020 verlaten, terwijl de vrouw de woning bewoont en de lasten draagt. De man vordert dat de vrouw de woning tijdig verlaat en dat de notaris namens haar wordt gemachtigd om de opbrengst van de verkoop te beheren. De vrouw voert verweer en betwist het spoedeisend belang van de man, wijzend op het feit dat hij al drie jaar geen bodemprocedure heeft gestart voor de verdeling van de gemeenschap.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij de verkoop van de woning, los van de overige kwesties tussen partijen. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is gewezen op 1 november 2024 door mr. A.H. Schotman.