3.3.Oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdachte wordt, kort gezegd, beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die in de tenlastegelegde periode 8 en 7 jaar oud waren. De ontuchtige handelingen zouden hebben bestaan uit betasten van de vagina en de billen van de beide meisjes en bij [benadeelde 1] ook uit tongzoenen en het tonen en laten betasten van een dildo. De ontuchtige handelingen zouden steeds hebben plaatsgevonden als de verdachte alleen was met één van de meisjes. De verdachte had ten tijde van het tenlastegelegde een relatie met de moeder van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Hij woonde samen met de moeder, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hun gezamenlijke dochter in een woning in Den Oever.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben blijkens de aangifte aan hun moeder verteld dat de verdachte ontuchtige handelingen met hen heeft gepleegd. Zij hebben dit beiden tijdens hun studioverhoor bij de politie herhaald.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hierbij overweegt de rechtbank als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben tijdens de studioverhoren authentiek en op sommige punten gedetailleerd verklaard over het seksueel misbruik. Hun uitlatingen tegenover hun moeder stemmen daarmee op hoofdlijnen overeen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door één-op-één-verklaringen; het is het woord van het (vermeende) slachtoffer tegen dat van een verdachte. Getuigen van de gebeurtenis zijn er doorgaans niet. Dit is ook het geval in deze zaak. De rechtbank kan het oordeel dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, op grond van artikel 342 lid 2 Sv niet alleen baseren op de verklaring van één getuige, zoals de verklaring van [benadeelde 1] over het onder 1 tenlastegelegde feit en de verklaring van [benadeelde 2] over het onder 2 tenlastegelegde feit. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat de rechter niet tot een bewezenverklaring kan komen ingeval de verklaring van één getuige op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Naast deze verklaringen is er dus steunbewijs nodig uit een onafhankelijke bron. Hiervoor is niet voldoende dat getuigen verklaren over wat het veronderstelde slachtoffer hen over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is.
Voornoemde bewijsminimumregel brengt mee dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen. Hun verklaringen moeten, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Naast de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] valt uit het dossier en hetgeen op de zitting aan de orde is geweest het volgende af te leiden:
i) blijkens de aangifte hebben [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan hun moeder verteld wat zich heeft afgespeeld tussen hen en de verdachte;
ii) [benadeelde 1] kruiste haar armen boven haar hoofd als de verdachte haar (bij het naar bed brengen) een kus of knuffel wilde geven;
iii) de verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de ziekenhuisopname van de moeder de zorg voor de meisjes heeft gedragen en dat [benadeelde 1] een nacht bij hem in bed heeft geslapen.
Dat hun moeder heeft verklaard dat zij van de meisjes heeft gehoord dat zij door de verdachte zijn misbruikt, kan niet als steunbewijs dienen omdat de informatie uit dezelfde bron afkomstig is, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De verklaring dat [benadeelde 1] haar armen kruiste als de verdachte haar (bij het naar bed brengen) een kus of knuffel wilde geven, vindt de rechtbank van onvoldoende gewicht om de verklaringen van de meisjes te ondersteunen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de verdachte tijdens de ziekenhuisopname de zorg voor de meisjes droeg en [benadeelde 1] een nacht bij hem in bed heeft geslapen. Verdachte en de moeder vormden samen met hun gezamenlijke dochter immers een gezin, waarbij het ook gebruikelijk was dat de verdachte een rol vertolkte bij het naar bed brengen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2].
Schakelbewijs
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] elkaar ondersteunen. Voor zover de officier van justitie heeft bedoeld dat de verklaringen als schakelbewijs voor de beide feiten kunnen dienen, overweegt de rechtbank het volgende.
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Schakelbewijs kan alleen gebruikt worden als de manier waarop de verschillende feiten (in dit geval het misbruik waarover [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben verklaard) zijn begaan, op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd (modus operandi) moet dan zodanig overeenkomen in beide zaken dat (bijvoorbeeld) de aangifte van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op te weinig essentiële punten overeenkomen. In de kern komen de overeenkomsten neer op: de dader (de verdachte), seksueel misbruik tijdens en na het verblijf van moeder in het ziekenhuis en het met de hand betasten van de vagina en billen, in bed vlak voor het slapengaan. Die omstandigheden zijn niet zodanig kenmerkend dat gezegd kan worden dat de verklaring van de ene zus over haar eigen ervaringen relevante ondersteuning biedt voor het misbruik van de andere zus om als steunbewijs te kunnen dienen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte van de beide ten laste gelegde feiten vrijspreken.