ECLI:NL:RBNHO:2024:11115

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
15.314431.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid in het verkeer

Op 10 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 maart 2023 in Zaandam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een bedrijfsauto, negeerde een rood verkeerslicht en heeft niet goed opgelet op overstekende (brom)fietsers. Hierdoor heeft hij een aanrijding veroorzaakt waarbij het slachtoffer, een snorfietser, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een bovenarmbreuk, scheenbeenbreuk en kuitbeenbreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als glasvezelmonteur, en de impact van het ongeval op het slachtoffer. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en de reclassering schat de kans op recidive als laag in. De rechtbank heeft de straf gematigd, gezien de omstandigheden van de zaak en de schuldbewuste houding van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.314431.23
Uitspraakdatum: 10 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Booij en van dat wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S. Ettalhaoui, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Primair:
hij op of omstreeks 9 maart 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, Provincialeweg N203, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (niet toegestane) hoge snelheid de met verkeerslichten geregelde kruising met een fietsoversteekplaats op die Provincialeweg N203 te naderen en/of
- bij het naderen van de kruising met een fietsoversteekplaats op die Provincialeweg N203 het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en/of
- bij het oprijden van het kruisingsvlak zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij weg kon overzien en waarover deze vrij was, maar aan te rijden tegen een voor hem van rechts komende snorfietser,
waardoor de bestuurder van die snorfiets (te weten [benadeelde]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheenbeenbreuk, een kuitbeenbreuk en/of een bovenarmbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 9 maart 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, Provincialeweg N203,
- met een (niet toegestane) hoge snelheid de met verkeerslichten geregelde kruising met een fietsoversteekplaats op die Provincialeweg N203 heeft genaderd en/of
- bij het naderen van de kruising met een fietsoversteekplaats op die Provincialeweg het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd en/of
- bij het oprijden van het kruisingsvlak zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij weg kon overzien en waarover deze vrij was, maar aan is gereden tegen een voor hem van rechts komende snorfietser (te weten [benadeelde]),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk dat de verdachte zich op 9 maart 2023 zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat hij partiële vrijspraak heeft bepleit van de gedragingen die onder het eerste en het derde gedachtestreepje ten laste zijn gelegd, omdat het dossier onvoldoende informatie bevat om dit te kunnen vaststellen. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman van de verdachte zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) te kunnen komen, zoals primair ten laste is gelegd, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen, dat het aan zijn of haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling daarvan komt het volgens vaste rechtspraak aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor bedoeld.
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 9 maart 2023 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto over de Provincialeweg N203 in Zaandam, komende uit de richting van de Albert Heijnweg, gaande in de richting van de Stationsstraat. Het slachtoffer reed als bestuurder van een snorfiets op het (brom)fietspad op de Korte Rozengracht, komende uit de richting van Rustenburg. Zij stak, toen het voor haar geldende verkeerslicht groen uitstraalde, de kruising met de Provincialeweg N203 over. De verdachte vervolgde zijn weg rechtdoor op het kruispunt, terwijl het voor hem geldende verkeerslicht al gedurende 3,4 seconden oranje en daarna 4,2 seconden rood licht uitstraalde toen hij het verkeerslicht passeerde. De verdachte is vervolgens tegen het slachtoffer aangereden toen zij halverwege de fietsoversteekplaats reed. Het slachtoffer heeft hierbij een bovenarmbreuk, scheenbeenbreuk en kuitbeenbreuk opgelopen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zag dat het verkeerslicht groen licht uitstraalde toen hij kwam aanrijden en dat hij daarna zijn aandacht op de weg richtte en niet meer naar het verkeerslicht heeft gekeken. Toen hij het verkeerslicht was gepasseerd, zag hij plotseling het slachtoffer en kon hij niet meer op tijd remmen. Volgens de verdachte reed hij niet harder dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij bekend was met de kruising en die op dat moment goed kon overzien.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte niet goed heeft opgelet en daardoor een rood verkeerslicht heeft gemist. Dit is op zich al een ernstige verkeersfout. De verdachte heeft bovendien niet goed opgelet op eventuele overstekende (brom)fietsers, een vergeleken met een automobilist kwetsbare groep verkeersdeelnemers, en kon zijn auto niet tot stilstand brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van meer dan een enkel moment van onoplettendheid.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met een (niet toegestane) hoge snelheid de kruising is genaderd, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging (gedachtestreepje 1) partieel wordt vrijgesproken.
De rechtbank concludeert dat de verdachte het voor hem rode verkeerslicht heeft genegeerd en vervolgens het slachtoffer, dat het kruispunt overstak, niet tijdig heeft opgemerkt, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Schuld in de zin van artikel 6 WVW is daarmee bewezen.
Uit het medisch rapport in het dossier blijkt dat het slachtoffer een bovenarmbreuk, scheenbeenbreuk en kuitbeenbreuk heeft opgelopen. Gelet op de operaties die moesten worden uitgevoerd en de hoeveelheid letsels is er, zowel gezien de aard van het medisch ingrijpen als naar algemeen spraakgebruik, zonder meer sprake van zwaar lichamelijk letsel.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 maart 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, Provincialeweg N203, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- bij het naderen van de kruising met een fietsoversteekplaats op die Provincialeweg N203 het voor hem bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht te negeren en
- bij het oprijden van het kruisingsvlak zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, maar aan te rijden tegen een voor hem van rechts komende snorfietser,
waardoor aan de bestuurder van die snorfiets (te weten [benadeelde]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheenbeenbreuk, een kuitbeenbreuk en een bovenarmbreuk werd toegebracht;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, gelet op de straftoemeting in soortgelijke gevallen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als glasvezelmonteur.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. De verdachte heeft, rijdend in een bedrijfsauto, een rood verkeerslicht genegeerd en het slachtoffer, dat met haar bromfiets de kruising overstak, niet tijdig opgemerkt en aangereden. Hiermee heeft de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer. Het slachtoffer heeft bij het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten meerdere botbreuken, en zij moest als gevolg van de verwondingen twee operaties ondergaan. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer in het dossier heeft het ongeval een grote impact op haar leven gehad.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 augustus 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland gedateerd 15 juli 2024. De reclassering schat de kans op recidive in als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig. De verdachte heeft aangegeven dat hij bereid was tot slachtoffer bewust werken gericht op herstel, maar dat het slachtoffer daar niet open voor stond. Hij voelt zich schuldig en had graag zijn excuses willen aanbieden.
De op te leggen straf
De rechtbank merkt de mate van schuld van de verdachte aan het verkeersongeval aan als aanmerkelijke schuld. In dat geval geldt, wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel, als oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in beginsel een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank neemt dit oriëntatiepunt als uitgangspunt.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de wijze waarop het ongeval plaats heeft gehad, nu niet is gebleken dat de verdachte gedurende langere tijd in strijd met de verkeersregels heeft gereden of zich op andere wijze verwijtbaar heeft gedragen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de schuldbewuste houding van de verdachte, die blijkt uit de omstandigheden dat hij geprobeerd heeft contact met het slachtoffer te zoeken en ter zitting spijt heeft betuigd. De verdachte heeft dit verkeersongeval en de ernstige gevolgen ervan niet gewild en voelt zich verantwoordelijk. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. De verdachte woont in Friesland en werkt in Rotterdam en het is voor hem niet mogelijk om met een collega mee te rijden. Daarom zal aan de verdachte geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van één jaar, om zo de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan enig strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
80 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 maanden. Beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op één jaar bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. P.A. Hesselink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. Brouwer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2024.