ECLI:NL:RBNHO:2024:11107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
15.308750.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging doodslag met gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij

Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 november 2023 in Hoorn een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever, met wie hij een woordenwisseling had, meerdere keren met een mes gestoken, wat resulteerde in levensbedreigend letsel, waaronder een klaplong en een slagaderlijke bloeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 10.495,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.308750.23 (P)
Uitspraakdatum: 25 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R Giuseppini en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 november 2023 te Hoorn, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, verdachte, met dat opzet, meermaals met een mes, althans een puntig voorwerp, heeft (in)gestoken in de richting van en/of op en/of tegen de (linker)schouder en/of (boven)buik(streek) en/of de borst(streek) en/of de rug (ter hoogte van de long en/of welk letsel onder andere een klaplong en/of longbloeding heeft veroorzaakt), althans het lichaam van die [benadeelde], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 november 2023 te Hoorn, althans in Nederland aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten tenminste een klaplong en/of een longbloeding, heeft toegebracht door meermaals met een mes, althans een puntig voorwerp, (in) te steken op en/of tegen en/of in de (linker)schouder en/of (boven)buik(streek) en/of de borst(streek) en/of de rug (ter hoogte van de long), althans het lichaam, van die [benadeelde]
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2023 te Hoorn, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door meermaals met een mes, althans een puntig voorwerp, (in) te
steken in de richting van en/of op en/of tegen en/of in de (linker)schouder en/of (boven)buik(streek) en/of de borst(streek) en/of de rug (ter hoogte van de long), althans het lichaam van die [benadeelde], terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten tenminste een klaplong en/of longbloeding ten gevolge heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort samengevat – uit de bewijsmiddelen niet kan worden opgemaakt dat de verdachte het opzet noch het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever, zodat hij moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering
Op 21 november 2023 is de verdachte naar de woning van zijn ex-echtgenote in Hoorn gegaan. In de woning trof hij de aangever, zittend aan de eettafel, aan. Na een woordenwisseling met de aangever is de verdachte kwaad geworden, waarna hij een mes uit zijn rechter jaszak heeft gehaald en dit mes heeft opengeklapt. Met dit mes is hij vervolgens op de aangever, die op dat moment nog op zijn stoel aan de eettafel zat, afgestormd. Daarbij heeft hij de aangever eerst tweemaal met het mes in de romp gestoken, namelijk in de linker oksel en daarna in de buik. Tijdens een poging van de aangever om aan de verdachte te ontkomen, heeft de verdachte de aangever nogmaals gestoken, namelijk in de rug ter hoogte van het linker schouderblad. Eenmaal uit de woning gevlucht, is de aangever met zijn bestelbus naar de eerste hulp van het ziekenhuis gereden. Daar is geconstateerd dat door de steekwond in de oksel een slagaderlijke bloeding is ontstaan, als gevolg waarvan de aangever meerdere liters bloed heeft verloren. De aangever heeft een bloedtransfusie gekregen en hij is geopereerd. Ook is een klaplong met een inwendige bloeding geconstateerd die behandeld is met het aanbrengen van een drain. De wond in de buik is gehecht.
De hierboven omschreven gedragingen van de verdachte zijn zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van de aangever, dat dit naar het oordeel van de rechtbank vol opzet op dodelijk letsel bij de aangever oplevert. Hierbij betrekt de rechtbank dat de verdachte zonder dat de aangever daartoe enige aanleiding gaf, op de aangever is afgestormd. Hij heeft de aangever meerdere keren welbewust en doelgericht met een mes in het bovenlichaam gestoken. Zelfs toen de aangever aan de verdachte probeerde te ontkomen, heeft hij de aangever in zijn rug gestoken. De hevigheid waarmee de verdachte met het mes heeft ingestoken op het bovenlichaam van de aangever blijkt uit het ernstige, in potentie dodelijke, letsel van de aangever. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het bovenlichaam zich vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. De rechtbank neemt daarbij voorts het oordeel van de forensisch arts [forensisch arts] van GGD Hollands Noorden in aanmerking, inhoudende dat bij een open borstwond er in algemene zin sprake is van levensbedreigend letsel en dat het letsel van de aangever omschreven kan worden als zeer ernstig (very severe). Het insteken op het bovenlichaam van de aangever op de wijze waarop de verdachte dat gedaan heeft, is naar uiterlijke verschijningsvormen zo gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met de messteken de aangever heeft willen doden. Dat de verdachte dit inderdaad wilde blijkt ook uit het in het procesdossier aanwezige getapte telefoongesprek dat de verdachte op dezelfde avond van het voorval met een collega heeft gevoerd. Daarin zegt hij namelijk onder meer dat hij de aangever “overal lek heeft gestoken” en dat als hij het “ijzer” bij zich had, hij “ze allemaal dood had gemaakt”. Aldus handelend heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank vol opzet gehad op de dood van de aangever.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 november 2023 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, meermaals met een mes heeft ingestoken in de (linker)schouder en (boven)buikstreek en de rug (ter hoogte van de long, welk letsel onder andere een klaplong en longbloeding heeft veroorzaakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. De verdachte heeft de aangever gestoken omdat het hem zwart voor zijn ogen werd toen hij met een voor hem vreemde en veel sterkere man in het huis van zijn ex-echtgenote in gevecht kwam. Vanuit een hevige gemoedsbeweging en in een situatie die zich laat kenmerken als een vorm van bewustzijnsvernauwing heeft de verdachte een mes van het aanrecht of de grond gegrist en daarmee enkele malen in de richting van de aangever gestoken. Als gevolg van die hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door die aanranding, heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, wat maakt dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat een beroep op noodweerexces slechts kan slagen als sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noodzaakt tot verdediging. Zoals hiervoor onder 3.3.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet dat de verdachte door de aangever werd aangevallen. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom ook niet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de vorm van een contactverbod met de aangever, gevorderd, en gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel te gelasten.
Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon verbeurd te verklaren en de teruggave te gelasten van de onder de verdachte inbeslaggenomen jas.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, rekening houdend met de persoon van de verdachte en rekening houdend met de VI-regeling, op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft zich bereid verklaard eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden na te komen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van een eventueel op te leggen contactverbod op het standpunt gesteld dat de aangever en ook de ex-echtgenote van de verdachte niet hoeven te vrezen dat de verdachte contact zal opnemen. Een dergelijk contactverbod met de ex-echtgenote zal ook de omgang met de kinderen in de weg staan. Een werkbare omgangsregeling met de kinderen kan via de reclassering worden bewerkstelligd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het rapport van de reclassering van 29 februari 2024 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. In de woning van zijn ex-echtgenote is hij, na een korte woordenwisseling en zonder noemenswaardige aanleiding, onverhoeds gaan insteken op het nog aan de eettafel zittende en nietsvermoedende slachtoffer. In zijn vlucht naar buiten is het slachtoffer vervolgens bovendien door de verdachte in de rug gestoken. Het handelen van de verdachte heeft levensgevaarlijk letsel bij het slachtoffer veroorzaakt: een klaplong met een inwendige bloeding en een slagaderlijke bloeding. Slechts door snel handelen van het slachtoffer zelf is erger voorkomen. Dit is een zeer ernstig feit, dat heeft geleid tot ernstig letsel dat zonder medisch ingrijpen zonder enige twijfel het overlijden van het slachtoffer tot gevolg zou hebben gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2024, waar oudere veroordelingen op staan, die door de rechtbank voor het bepalen van de straf niet zullen worden meegewogen.
Ook heeft de rechtbank het rapport van de reclassering van 29 februari 2024 in acht genomen, waarin zorgen worden geuit over het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte. De dagbesteding van de verdachte wordt als beschermende factor beschouwd. De kans op recidive kan door de reclassering niet worden ingeschat. De reclassering adviseert het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met aangever en zijn ex-echtgenote en een locatieverbod voor de gemeente Hoorn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf jaar moet worden opgelegd. Omdat de op te leggen straf de duur van vier jaren te boven gaat, kan de rechtbank geen deels voorwaardelijke straf opleggen (artikel 14a Sr). De rechtbank overweegt daarbij dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden ook in het kader van de detentiefasering kunnen worden opgelegd, als voorwaarden bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor een contactverbod met de aangever, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanleiding.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven jas en telefoon dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Voor verbeurdverklaring van de telefoon, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank in artikel 33a Sr geen rechtsgrond.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft via zijn advocaat mr. M. Öz een vordering tot schadevergoeding van € 45.495,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Post 1: trui ten bedrage van € 60,-
Post 2: T-shirt ten bedrage van € 25,-
Post 3: hemd ten bedrage van € 10,-
Post 4: motorbroek ten bedrage van € 250,-
Post 5: schoenen (Nike) ten bedrage van € 150,-
Post 6: toekomstige materiële schade: € 30.000,-.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 15.000,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van de post toekomstige schade. Wat betreft deze post moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de schade aan de kleding en de schoenen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de motorbroek, die door de benadeelde partij nog werd gedragen tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris. Voor die schade moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dat geldt ook voor de toekomstige materiële schade, waarvan de onderbouwing ontbreekt.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verwezen naar de smartengeld gids waar voor dit type letsel een schadebedrag van € 5.000,- wordt genoemd. Voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Materiële schade
Omdat de raadsman van de verdachte de vordering wat betreft de kleding en de schoenen niet heeft betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank dit gedeelte van de vordering toewijzen. De raadsman heeft betoogd dat de motorbroek ook na het ten laste gelegde feit door de verdachte is gedragen zodat de vordering zijn inziens in zoverre niet kan worden toegewezen. De enkele omstandigheid dat de betreffende motorbroek door de benadeelde partij nog is gedragen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat deze broek nog geschikt is om ter bescherming te worden gedragen op de motor. Daarom zal de vordering ook in zoverre worden toegewezen.
Ten aanzien van de post toekomstige materiële schade dient niet-ontvankelijkheid te volgen, nu de wet geen ruimte biedt om toekomstige schade op voorhand te vergoeden.
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de poging tot doodslag immateriële schade heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval is sprake van lichamelijk letsel nu de benadeelde partij door de verdachte drie maal met een mes in zijn lichaam is gestoken. Gelet op de ernst van het letsel en de gevolgen voor de benadeelde is de rechtbank van oordeel dat naar billijkheid een bedrag van € 10.000,- toewijsbaar is. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schade.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 10.495,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 november 2023 tot de dag van volledige betaling.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaar;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.495,- (tienduizend vierhonderdvijfennegentig euro), bestaande uit een bedrag van € 495,- als vergoeding voor de materiële schade en een bedrag van € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.495,- (tienduizend vierhonderdvijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij geldt dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij; en
gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen jas en telefoon.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Talmricht, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2024.