ECLI:NL:RBNHO:2024:11099

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
24-6293
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot preventieve stillegging van werkzaamheden op basis van overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een B.V. uit [plaats], tegen een bevel tot preventieve stillegging van werkzaamheden behandeld. Dit bevel is opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op basis van meerdere overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De voorzieningenrechter heeft op 22 oktober 2024 geoordeeld dat er geen aanleiding is om het bevel te schorsen.

Verzoekster had eerder boetes ontvangen voor overtredingen van de Wml en had bezwaar gemaakt tegen het bevel. Tijdens de zitting op 8 oktober 2024 bevestigde de verweerder dat het bevel was opgeschort tot een week na de uitspraak. De voorzieningenrechter concludeert dat de voorwaarden voor het opleggen van het bevel zijn vervuld, aangezien verzoekster eerder boetes heeft gekregen en waarschuwingen zijn gegeven.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat verzoekster niet voldoende onderbouwd heeft waarom het bevel geschorst zou moeten worden. De rechter benadrukt dat het bevel geen strafsanctie is, maar een herstelsanctie die gericht is op het herstellen van de orde binnen het bedrijf. De gevolgen van de stillegging zijn inherent aan de wetgeving en verzoekster heeft niet aangetoond dat deze gevolgen in haar geval niet evenredig zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6293

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.S.F. Loor),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. de Lange en mr. D. Neys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het bevel tot preventieve stillegging van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 18i, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten van 19 september 2024 (het bevel).
1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dat bevel en een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voor verzoekster [naam] , de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het bevel is opgeschort tot een week na de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter aan de hand van de standpunten van partijen uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is er gebeurd?
3.1.
Verzoekster heeft op 7 juli 2022 een boete gekregen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (namens verweerder) vanwege vijf overtredingen van de Wml. Op die zelfde dag heeft zij een ‘waarschuwing preventieve stillegging van werk’ gekregen. De waarschuwing geldt voor een periode van vijf jaar.
3.2.
Op 13 juni 2023 heeft verzoekster weer een boete gekregen vanwege diverse overtredingen van de Wml. Verweerder heeft daarbij aan verzoekster een laatste kans gegeven om overtredingen te voorkomen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt, waarna verweerder de boete op 31 december 2023 heeft verlaagd.
3.3.
Arbeidsinspecteurs hebben op 12 januari 2024 een inspectie uitgevoerd bij verzoekster, op het adres [adres] in [plaats] . Zij constateerden (opnieuw) overtredingen van de Wml. Zij hebben een boeterapport opgemaakt, dat dateert van
30 juli 2024.
3.4
Verweerder heeft op 19 september 2024 aan verzoekster een boete opgelegd van
€ 48.000,-. Verweerder heeft ook op 19 september 2024 aan verzoekster een bevel preventieve stillegging van werkzaamheden gegeven. Verzoekster moet voor een periode van 2 maanden stoppen met alle werkzaamheden die zij uitvoert. Dit bevel geldt voor werkzaamheden op de onder 3.3 genoemde locatie maar ook voor werkzaamheden die voor haar worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door andere bedrijven. Het bevel zou ingegaan op
27 september 2024.
Het verzoek voorlopige voorziening
4. Verzoekster stelt dat het besluit, althans het bevel, moet worden opgeschort tot het moment dat de onherroepelijkheid daarvan in de bodemprocedure komt vast te staan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bevoegd is om een bevel tot stillegging op te leggen als er een boete is opgelegd voor de eerste overtreding, er een waarschuwing is gegeven en er een herhaalde overtreding is geconstateerd. Het is voorshands voldoende aannemelijk dat aan die drie voorwaarden is voldaan. De eerste overtredingen van artikel 7, eerste lid van de Wml zijn geconstateerd in 2022. De boete die daarvoor werd opgelegd is van 7 juli 2022. Op diezelfde datum is ook een waarschuwing gegeven. In 2023 zijn opnieuw overtredingen van datzelfde artikel geconstateerd, in combinatie met overtredingen van artikel 13 van de Wml.
5.1
De gemachtigde van verzoekster heeft op de zitting aangevoerd waarom er in 2022 en 2023 geen sprake zou zijn van overtredingen. Met dat betoog gaat de gemachtigde eraan voorbij dat beide besluiten onherroepelijk zijn geworden. Dat betekent dat de voorzieningenrechter voorshands uitgaat van de juistheid van die besluiten. Een inhoudelijke beoordeling van die besluiten is daarom niet aan de orde.
5.2.
Op de zitting is ook aan de orde gekomen dat in het boeterapport de overtreding anders wordt gemotiveerd dan in het boetebesluit. Hoewel het boetebesluit in deze procedure op zichzelf niet ter beoordeling voorligt, merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder in het boetebesluit duidelijk aangeeft dat daarin een ander onderbetalingspercentage geldt. Verweerder heeft dat in het boetebesluit verder toegelicht. Hiermee heeft verweerder naar voorlopig oordeel dit punt van de besluitvorming voldoende gemotiveerd. Het is daarom geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
6. Verzoekster heeft in het verzoekschrift ten eerste verwezen naar haar ingediende zienswijze. Daarop is verweerder in het besluit van 19 september 2024 uitvoerig ingegaan, onder meer met verwijzing naar het boetebesluit voor zover de overtredingen worden betwist. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd op voorhand geen grond voor het oordeel dat de gegeven motivering geen stand kan houden.
7. In het verzoekschrift heeft verzoekster voorts het standpunt ingenomen dat het bevel een punitieve sanctie is zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Verzoekster heeft niet inzichtelijk gemaakt waar dat standpunt op is gebaseerd. Zij heeft in het algemeen wel verwezen naar haar zienswijze, maar daarin is dat standpunt niet terug te vinden. In die zienswijze behoudt zij zich het recht voor om nadere gronden en argumenten aan te voeren, maar daarin ziet de voorzieningenrechter geen onderbouwing van dit specifieke standpunt van verzoekster. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster ook geen nadere onderbouwing van dit standpunt gegeven, ondanks dat de voorzieningenrechter daar specifiek naar heeft gevraagd. De gemachtigde heeft gewezen op de brief van de rechtbank met daarin de uitnodiging om naar de zitting te komen. De gemachtigde heeft benoemd dat uit die brief volgt dat het niet nodig is om op zitting standpunten te herhalen. De gemachtigde gaat er daarmee aan voorbij dat standpunten van een voldoende onderbouwing moeten zijn voorzien. Dat laatste ontbreekt in dit geval. De enkele stelling van verzoekster is onvoldoende om af te wijken van de rechtspraak dat een bevel op grond van artikel 18i van de Wml geen strafsanctie maar een herstelsanctie is. Een bevel tot stillegging is erop gericht dat in het betrokken bedrijf orde op zaken wordt gesteld [1] .
8. De voorzieningenrechter volgt verzoekster ook niet in het standpunt dat de evenredigheid mee zou brengen dat het bevel geschorst moet worden. Dat de stillegging nadelige gevolgen heeft voor het bedrijf, is een nadrukkelijke keuze van de wetgever geweest. Het tijdelijke verlies aan inkomsten terwijl de kosten doorlopen, is inherent aan het bevel. In het licht van de aard en ernst van de geconstateerde herhaalde overtredingen, heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt waarom dit in haar geval niet evenredig zou zijn.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het bevel niet geschorst wordt en ingaat op 30 oktober 2024. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2735 en van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1803.