ECLI:NL:RBNHO:2024:11071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
11079514 CV EXPL 24-2662
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over servicekosten en verzet tegen verstekvonnis

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in het verzet van eiser tegen een verstekvonnis van 17 mei 2023. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Putt, heeft verzet aangetekend tegen de veroordeling tot betaling van servicekosten aan gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 6 april 2023, gevolgd door een verstekvonnis en een mondelinge behandeling op 10 september 2024. Eiser betwistte de hoogte van de servicekosten en stelde dat de afrekening onjuist was. Gedaagde, die de kamer verhuurt, stelde dat de verhogingen van de voorschotten terecht waren en dat eiser geen herhaald verzoek om specificatie had gedaan. De kantonrechter oordeelde dat de kosten van nutsvoorzieningen als servicekosten moeten worden gekwalificeerd, omdat het gehuurde geen eigen meter heeft. De rechter concludeerde dat de verhoging van het voorschot op de servicekosten niet rechtsgeldig was, omdat de verhuurder geen tijdige eindafrekening had verstrekt. De vordering van eiser werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en het verstekvonnis werd vernietigd. Eiser werd veroordeeld tot betaling van € 142,93 aan servicekosten en € 40,00 aan incassokosten, met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11079514 \ CV EXPL 24-2662
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij in het verzet,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. P.J. van der Putt,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij in het verzet,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 6 april 2023
- het verstekvonnis van 17 mei 2023
- de verzetdagvaarding van 17 april 2024
- de mondelinge behandeling van 10 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verhuurt met ingang van 15 januari 2014 aan [eiser] een kamer in de woning aan de [adres] [plaats] (hierna: “het gehuurde”).
2.2.
Het gehuurde heeft geen eigen meter.
2.3.
In de huurovereenkomst staat:
“Artikel 3: Huurprijs, servicekosten en huurprijsaanpassing
1.De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraag per maand zegge: driehonderd Euro,
€ 300,- Euro.
2. Het voorschot op de servicekosten voor eventueel overeengekomen en de hierna onder artikel 15 te noemen bijkomende leveringen en diensten bedraagt per maand zegge: vijfenzeventig Euro, € 75- Euro
Zodat huurder per maand in totaal heeft te voldoen zegge: driehonderdvijfenzeventig Euro, € 375,- Euro
(…)
Verhuurder is gehouden huurder op zijn verzoek inzage te bieden, gedurende een maand na verstrekking van een overzicht, in de aan het overzicht ten grondslag liggende boeken en andere zakelijke bescheiden of afschriften daarvan. (…)”
2.5.
[eiser] maakt maandelijks € 375,00 aan huur en servicekosten over aan [gedaagde].
2.6.
Op 1 april 2022 heeft [gedaagde] een brief verzonden inzake de huurprijsverhoging per 1 juli 2022 van € 300,00 naar € 309,90 en inzake een verhoging van de voorschotten van
€ 75,00 naar € 105,00. Op 7 september 2022 is een herinnering verzonden. Alle brieven zijn aangetekend verstuurd.
2.7.
Op 1 november 2022 heeft [gedaagde] de afrekening van gas, water en licht 2021/2022 van € 142,93 naar [eiser] verzonden.
2.8.
Op 6 april 2023 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard en betaling gevorderd van:
“afrekening servicekosten 2021/2022 € 142,93 (produktie 2 aangetekend verzonden, geweigerd) en van het voorschot servicekosten per 01-07-2022 € 9,90 per maand x 6 =€ 59,40 zodat er tot januari 2023 een vordering is ontstaan van € 202,33 (produktie 3) vermeerderd met jan, feb, mrt, april 4 x € 39,60”, tezamen € 241,93
.
2.4.
Op 17 mei 2023 is een verstekvonnis gewezen en werd [eiser] veroordeeld tot betaling van het gevorderde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – het verzet tegen het verstekvonnis van 17 mei 2023 gegrond te verklaren. [eiser] stelt dat de vordering is gebaseerd op een onjuiste afrekening van de servicekosten over 2021/2022 (die volgens [gedaagde] € 142,93 bedraagt) en een verhoging van het voorschot servicekosten van € 9,90 per maand (over de periode juli 2022 tot en met april 2023). [eiser] heeft daarnaast verzocht om een toelichting voor de servicekosten maar deze nooit ontvangen. [eiser] stelt dat in ieder geval dat de verdeelsleutel voor gas aangepast moet worden: de vaste kosten voor 35% gelijk over het aantal woonruimten en 65% naar vloeroppervlakte.
3.2.
[gedaagde] stelt dat de verhogingen van de voorschotten terecht zijn gevorderd. [gedaagde] betwist dat [eiser] herhaaldelijk heeft verzocht om een specificatie van de jaarafrekening.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij op 15 april 2024 voor het eerst kennis heeft gehad van het vonnis. Het verzet is daarom tijdig aanhangig gemaakt.
4.2.
Omdat het gehuurde geen eigen meter heeft, worden de kosten van de nutsvoorzieningen gekwalificeerd als servicekosten. Uit artikel 7:259 lid 1 BW volgt dat de betalingsverplichting van de huurder voor die servicekosten niet gebaseerd is op het bedrag dat in de huurovereenkomst staat, maar op het bedrag van de jaarafrekening die ziet op de betreffende kosten, dus op de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verbruik. Verder geldt dat de verhuurder jaarlijks een naar soort uitgesplitste overzicht van de in rekening gebrachte kosten aan de huurder moet verstrekken. Uit artikel 7:261 BW moet worden afgeleid dat de servicekosten alleen door de verhuurder kunnen worden verhoogd als de daadwerkelijk gemaakte kosten dit rechtvaardigen en er dus een jaarafrekening aan de huurder is verstrekt. Dat laatste is niet (tijdig) gebeurd, althans [gedaagde] heeft de brieven betreffende de verhoging van de huur en servicekosten al aan [eiser] verstuurd voordat hij een eindafrekening had gepresenteerd. De verhoging van het voorschot op de servicekosten van € 9,90 vanaf juli 2022 is dus niet rechtsgeldig. Het in verband daarmee gevorderde zal worden afgewezen.
4.3.
Voor wat betreft de afrekening servicekosten over 2021/2022 geldt het volgende. [gedaagde] heeft op 1 november 2022 een uitgesplitste afrekening naar [eiser] verzonden. Niet is gebleken dat [eiser] herhaaldelijk om een toelichting heeft gevraagd. [gedaagde] heeft naar aanleiding van de verzetdagvaarding alsnog diverse stukken in het geding gebracht. [gedaagde] heeft onbetwist toegelicht dat als de voorgestelde verdeelsleutel toegepast wordt, [eiser] nog een groter bedrag zou moeten bijbetalen dan [gedaagde] nu heeft gevorderd. [eiser] heeft geen verder of ander inhoudelijk verweer gevoerd tegen de bedragen. Het gevorderde bedrag van € 142,93 wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist, toegewezen
4.4.
Omdat de vordering in hoofdsom niet juist is, wordt de gevorderde rente afgewezen en alleen toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [eiser] wordt veroordeeld.
4.5.
De conclusie is dat het verzet gedeeltelijk gegrond is. Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het verstekvonnis van 17 mei 2023 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 142,93 aan servicekosten en een bedrag van € 40,00 aan incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van dit vonnis tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in de verstek- en de verzetprocedure draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.