In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een motorboot en de uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder hasj en hennep. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 241 liter hennepolie, 63,65 kilogram hasj en 34,72 kilogram hennep, evenals het schuldwitwassen van een motorboot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 3 september 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en een geldboete van € 30.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen van de motorboot, die van diefstal afkomstig was, en dat hij opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet door grote hoeveelheden verdovende middelen te vervoeren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder de motorboot en apparatuur die gebruikt werd voor de vervaardiging van verdovende middelen.