ECLI:NL:RBNHO:2024:11016

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
358218 KG / RK 24-691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een strafzaak

Op 25 oktober 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, een verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. E.M. van Poecke, toegewezen. Het verzoek is ingediend door de advocaat van verzoeker, die gedetineerd is in [land]. De wraking was gericht tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer in een lopende strafzaak, waarin verzoeker wordt verdacht van online handelsfraude, witwassen en dwang. De advocaat had het verzoek tot wraking ingediend op 22 oktober 2024, na een e-mailwisseling tussen de griffier en de officier van justitie, waarin onduidelijkheid over de tenlastelegging werd besproken. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzitter door het versturen van de e-mail de schijn van partijdigheid had gewekt, wat objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter, en dat deze zaak in handen wordt gesteld van de teamvoorzitter van het team Straf, locatie Alkmaar.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer, zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer/rekestnummer: 358218 KG / RK 24-691
Beslissing van 25 oktober 2024op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
thans gedetineerd in [land] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. M.J. Bouwman.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. E.M. van Poecke,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De advocaat van verzoeker heeft namens verzoeker bij e-mail van 22 oktober 2024 de wraking verzocht van de rechters van de meervoudige strafkamer in de zaak met [parketnummer] (hierna: de hoofdzaak), aanhangig bij deze rechtbank, team Straf, zittingsplaats Alkmaar. De advocaat van verzoeker heeft dit verzoek op de zitting van de wrakingskamer van 24 oktober 2024 bijgesteld, in die zin dat hij het verzoek tot wraking van de bijzitters van de meervoudige strafkamer, mrs. C.H. de Jonge van Ellemeet en A.M.C. de Haan, heeft ingetrokken en alleen het verzoek tot wraking van de voorzitter, mr. E.M. van Poecke , heeft gehandhaafd.
1.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Zij heeft bij e-mail van 23 oktober 2024 gereageerd.
1.3.
Het verzoek tot wraking is behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 24 oktober 2024. De advocaat van verzoeker en de rechter zijn op deze zitting verschenen.

2.Hoofdzaak

2.1.
Verzoeker is ten aanzien van meerdere zaken onder verschillende parketnummers, waaronder de hoofdzaak, gedagvaard, dan wel opgeroepen, voor de meervoudige kamer, belast met de behandeling van strafzaken, tegen de zitting van 29 oktober 2024. Het gaat in de hoofdzaak om verdenkingen wegens, kort gezegd, het medeplegen van online handelsfraude, witwassen en dwang. De rechter is als voorzitter van de meervoudige strafkamer met de behandeling van de hoofdzaak belast.
2.2.
Op 22 oktober 2024 heeft de griffier van de meervoudige strafkamer die met de behandeling van de hoofdzaak is belast, op verzoek van de rechter, in haar hoedanigheid van voorzitter, een e-mailbericht gestuurd aan de officier van justitie, met de volgende tekst:

In de zaak tegen [verzoeker] met [parketnummer] is onder 2 ten laste gelegd het witwassen van een geldbedrag in de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 december 2022.
Kunt u, met het oog op de voorbereiding, aan de rechtbank laten weten op welk geldbedrag de tenlastelegging ziet?
Deze e-mail is als cc gemaild naar de advocaat van verzoeker.

3.Standpunten

3.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek tot wraking, samengevat, het volgende aangevoerd. In het onder 2.2 genoemde e-mailbericht heeft de griffier namens de rechter de officier van justitie gewezen op een kennelijke, ook door de advocaat, geconstateerde onduidelijkheid in de tenlastelegging. Er is aan de officier van justitie gevraagd om hierover uitleg te geven, door aan te geven op welk geldbedrag de tenlastelegging ziet. Hiermee wordt de officier van justitie de helpende hand geboden ten aanzien van een in het oog springende onduidelijkheid of fout in de tenlastelegging. De advocaat was van plan om dit punt op de zitting preliminair in de vorm van een nietigheidsverweer aan de orde te stellen. Door te handelen zoals is gehandeld, is de advocaat deze mogelijkheid hoogstwaarschijnlijk ontnomen en heeft de rechter naar objectieve maatstaven de schijn van partijdigheid c.q. vooringenomenheid gewekt. Immers, deze vraag wordt niet voor niks gesteld, deze vraag sorteert voor op een wijziging van de tenlastelegging en in de vraagstelling zit eigenlijk al een geconstateerde nietigheid (van belang in het kader van de beantwoording van de vragen ex artikel 348 Wetboek van Strafvordering [Sv]) ingebakken. Hiermee wordt feitelijk al een standpunt ingenomen, nog voordat de zaak inhoudelijk is behandeld.
3.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Zij heeft het volgende aangevoerd.
Tijdens de voorbereiding van de hoofdzaak gaf de griffier bij de voorzitter (de rechter) aan zich af te vragen op welk geldbedrag het onder 2 ten laste gelegde witwassen zag en wat van haar in de voorbereiding werd verwacht, nu in de tekst van het tenlastegelegde “een geldbedrag” is opgenomen. De rechter heeft toen kort meegekeken met de griffier naar de ten laste gelegde feiten en de aan de hoofdzaak gekoppelde ontnemingsvordering. De rechter heeft vervolgens de griffier verzocht de officier van justitie te mailen met het verzoek duidelijk te maken waarop “een geldbedrag” ziet, met kennisgeving aan de advocaat. De bijzitters zijn hierbij niet betrokken geweest. Zij hebben pas na het wrakingsverzoek kennisgenomen van het overleg tussen de griffier en de rechter en de daaropvolgende e-mail.
Met deze gang van zaken heeft de rechter als voorzitter van de meervoudige strafkamer een vraag aan de officier van justitie ter verduidelijking gesteld, om de zaak te kunnen laten voorbereiden. De rechter had nog niet kennisgenomen van het dossier en heeft zich ook geen inhoudelijk standpunt over (de formulering of de inhoud van) de tenlastelegging gevormd. Dat in de aan de officier gestelde vraag ‘al een geconstateerde nietigheid zit’, volgt de rechter niet. Ook heeft zij op geen enkele wijze voorgesorteerd op een eventuele wijziging van de tenlastelegging. Uiteraard staat het de advocaat ook nog steeds vrij een preliminair verweer over de tenlastelegging te voeren.

4.Beoordeling

4.1.
Volgens artikel 513 lid 1 Sv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de daartoe strekkende feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het wrakingsverzoek tijdig ingediend en is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
4.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.3.
Verzoeker heeft niet aangevoerd dat de rechter vooringenomen is. Hij heeft aangevoerd dat de rechter de objectief gerechtvaardigde schijn heeft gewekt vooringenomen te zijn. “Het is niet aan mijn cliënt uit te leggen dat de rechter op voorhand al contact heeft met de officier van justitie over de inhoud van de tenlastelegging”, zoals de advocaat van verzoeker het op de zitting van de wrakingskamer verwoordde.
4.4.
De wrakingskamer is, overeenkomstig het standpunt van verzoeker, van oordeel dat de rechter door het laten versturen van de e-mail van 22 oktober 2024 bij verzoeker de (te vermijden) schijn van partijdigheid heeft gewekt en dat die schijn naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. De wrakingskamer legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel komt.
4.5.
Bij die uitleg stelt de wrakingskamer voorop dat zij geen reden heeft te betwijfelen dat het versturen van de betreffende e-mail slechts bedoeld was om, ten behoeve van een goede voorbereiding van de zitting van 29 oktober 2024, van de officier van justitie helderheid te verkrijgen over de voorliggende tenlastelegging. Verder constateert de wrakingskamer dat de rechter hierover tegenover (de advocaat van) verzoeker volstrekt transparant is geweest door de betreffende e-mail cc naar de advocaat van verzoeker te sturen.
4.6.
Anders dan de rechter betoogt, is de wrakingskamer wel van oordeel dat de rechter met de betreffende e-mail de objectief gerechtvaardigde schijn heeft gewekt dat de officier van justitie wordt geholpen bij de voorbereiding van het onderzoek op de zitting, dan wel daardoor de kans geboden wordt om onduidelijkheden in de huidige tenlastelegging weg te nemen. Door de griffier de e-mail naar de officier van justitie te laten sturen, heeft de rechter de schijn gewekt dat in het voordeel van de officier van justitie op voorhand sturing is gegeven aan (het verloop van) het onderzoek op de zitting.
4.7.
De wrakingskamer acht in dit verband van belang dat de tenlastelegging de kern is van het strafproces. De strafrechter moet immers de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv beantwoorden “op de grondslag van de tenlastelegging” (en naar aanleiding van het onderzoek op de zitting). Daarbij geldt bovendien dat het Openbaar Ministerie de regie heeft, omdat zij de tenlastelegging opstelt en het vervolgingsmonopolie heeft. Het stellen van vragen aan de officier van justitie over onduidelijkheden in de tenlastelegging voorafgaande aan de zitting is om die reden iets anders dan het vragen naar verduidelijking over de inhoud van het procesdossier, zoals het vragen om een leeswijzer of een bewijsmiddelenoverzicht.
4.8.
Door haar vermijdbare handelswijze heeft de rechter bij verzoeker de schijn van partijdigheid kunnen opwekken en is die schijn naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. De omstandigheid dat (de advocaat van) verzoeker tijdens de behandeling van de hoofdzaak nog steeds een (preliminair) verweer op de dagvaarding kan voeren en/of de omstandigheid dat de handelswijze van de rechter materieel gezien (mogelijk) geen nadeel voor verzoeker oplevert, maakt dit oordeel niet anders.
4.9.
De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek om wraking toe,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter (voorzitter) en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de teamvoorzitter van het team Straf, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mrs. J.H. Gisolf en M.C.J. Lommen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.