In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juli 2024 te Schiphol opzettelijk drie kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft de feiten bekend. De cocaïne was verborgen in kledingstukken. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 september 2024 heeft de officier van justitie, mr. H.W. van der Ploeg, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.E. Berman, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de verklaring van de verdachte en een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor de invoer van harddrugs. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.