ECLI:NL:RBNHO:2024:11014

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
15/231819-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne in Nederland met bekennende verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juli 2024 te Schiphol opzettelijk drie kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft de feiten bekend. De cocaïne was verborgen in kledingstukken. Tijdens de openbare terechtzitting op 23 september 2024 heeft de officier van justitie, mr. H.W. van der Ploeg, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.E. Berman, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de verklaring van de verdachte en een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor de invoer van harddrugs. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/231819-24 (P)
Uitspraakdatum: 7 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.W. van der Ploeg, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte en dat door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
  • de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 23 september 2024;
  • een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 18 juli 2024 (dossierpagina 40 e.v.);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport Identificatie en kwantificering van cocaïne in kledingstukken van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 september 2024 (los in het dossier).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 juli 2024 te Schiphol opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie is hierbij uitgegaan van de invoer van drie kilogram cocaïne.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de bepaling van de hoogte van de straf een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu de hoeveelheid van drie kilo een schatting betreft die in het nadeel van de verdachte kan zijn en de verdachte geen grote speler in de drugshandel is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de smokkel van harddrugs door – met cocaïne – geïmpregneerde kleding mee te nemen in zijn koffer. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van de straf uitgaan van de invoer van drie kilogram cocaïne. Hoewel deze hoeveelheid een schatting betreft, heeft het Nederlands Forensisch Instituut in haar rapport inzichtelijk gemaakt en beredeneerd hoe zij tot deze hoeveelheid is gekomen. De rechtbank ziet daarom geen reden om daarvan af te wijken.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
Vertrekpunt van straftoemeting
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het invoeren van een hoeveelheid van 2.000 tot 3.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt voor straftoemeting af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2024.