ECLI:NL:RBNHO:2024:11012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
15/303044-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid na zware mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en vernieling. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 20 november 2022 in Haarlem, en van het opzettelijk vernielen van eigendommen van de Nationale Politie op 22 november 2022. Tijdens de rechtszitting op 23 september 2024 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, gebaseerd op een Pro Justitia rapport van psychiater dr. E. Mutter. Dit rapport concludeerde dat de verdachte leed aan een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken, wat zijn gedrag op het moment van de feiten verklaarde. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zijn handelen volledig werd gestuurd door zijn geestelijke stoornis. De benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en de Politie Noord-Holland, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. De rechtbank heeft de partijen aangemoedigd om via hun advocaten tot een schadevergoeding te komen, maar heeft geen juridische basis gevonden om de vorderingen in deze strafprocedure toe te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/303044-22 (P)
Uitspraakdatum: 7 oktober 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.K.M. Thuijs, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M.C. van Nielen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1primair
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Haarlem, in elk geval in Nederland
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten luxatie van ondertanden en/of een breuk in de oogkas en/of schedelhersenletsel en/of grote zwellingen in het gezicht, heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] meermalen met kracht met zijn, verdachtes vuist(en) op het oog
en/of de mond, althans in het gezicht en/of het lichaam te stompen en/of te slaan
en/of
- (nadat hij, verdachte die [slachtoffer] naar de grond had gebracht) het hoofd en/of de
nek van die [slachtoffer] vast te pakken en/of
- (met kracht) een vinger in het oog van die [slachtoffer] te drukken en/of
- een vinger in de mond van die [slachtoffer] te brengen;
subsidiairhij op of omstreeks 20 november 2022 te Haarlem, in elk geval in Nederland ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] meermalen met kracht met zijn, verdachtes vuist(en) op het oog
en/of de mond, althans in het gezicht en/of het lichaam heeft gestompt en/of
geslagen en/of
- (nadat hij, verdachte die [slachtoffer] naar de grond had gebracht) het hoofd en/of de
nek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
- (met kracht) een vinger in het oog van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of
- een vinger in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 20 november 2022 te Haarlem, in elk geval in Nederland [slachtoffer]
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen met kracht met zijn, verdachtes vuist(en) op het oog
en/of de mond, althans in het gezicht en/of het lichaam te stompen en/of te slaan
en/of
- (nadat hij, verdachte die [slachtoffer] naar de grond had gebracht) het hoofd en/of de
nek van die [slachtoffer] vast te pakken en/of
- (met kracht) een vinger in het oog van die [slachtoffer] te drukken en/of
- een vinger in de mond van die [slachtoffer] te brengen;
Feit 2hij op of omstreeks 22 november 2022 te Haarlem, in elk geval in Nederland
opzettelijk en wederrechtelijk (een deel van) de vloer van de luchtplaats, behorende
bij het cellencomplex in Haarlem, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel dan wel het opzet op het toebrengen van dit letsel heeft ontbroken. Ten aanzien van de overige feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 1 primair
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bij aangever ontstane letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht gevallen van zwaar lichamelijk letsel heeft geformuleerd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank vast dat als gevolg van het handelen van de verdachte de aangever een orbitafactuur (gebroken oogkas), luxatie van de ondertanden, schedelhersenletsel en grote zwellingen in het gezicht heeft opgelopen. Uit de medische stukken, overgelegd door de benadeelde partij, blijkt dat de aangever meerdere wortelkanaalbehandelingen heeft moeten ondergaan als gevolg van de luxatie van de ondertanden. Uit deze stukken en de daarop door de benadeelde partij op de zitting gegeven toelichting, volgt tevens dat de aangever in 2024 nog is gezien door een oogarts en dat nog altijd sprake is van restklachten met betrekking tot het oog en het zicht.
Op grond van de aard en de combinatie van bovenstaande letsels, waarbij bijna twee jaar na het incident nog sprake is van restklachten, is de rechtbank van oordeel dat het letsel bij de aangever als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Opzet op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Uit het strafdossier volgt dat de verdachte meerdere malen met zijn vuisten hard tegen het gezicht en het hoofd van aangever heeft geslagen en gestompt. De aangever bevond zich daarbij op enig moment op de grond, met de verdachte bovenop hem. Ook heeft de verdachte met kracht een vinger in het oog van aangever gedrukt en een vinger in zijn mond gebracht. Een getuige beschrijft het als ‘een woeste barrage van slagen’ waarbij hij de verdachte van de aangever af heeft moeten trekken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. Er is een aanmerkelijke kans dat meerdere harde vuistslagen in/tegen het gezicht of hoofd tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft daarmee minstens voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op 20 november 2022 te Haarlem, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten luxatie van ondertanden en een breuk in de oogkas en schedelhersenletsel en grote zwellingen in het gezicht, heeft toegebracht door
- die [slachtoffer] meermalen met kracht met zijn, verdachtes, vuisten op het oog en in het gezicht te stompen en te slaan en
- nadat hij, verdachte, die [slachtoffer] naar de grond had gebracht het hoofd en/of de nek van die [slachtoffer] vast te pakken en
- met kracht een vinger in het oog van die [slachtoffer] te drukken en
- een vinger in de mond van die [slachtoffer] te brengen;
Feit 2hij op 22 november 2022 te Haarlem, opzettelijk en wederrechtelijk (een deel van) de vloer van de luchtplaats, behorende bij het cellencomplex in Haarlem, dat aan de Nationale Politie, toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
zware mishandeling;
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, op grond van het Pro Justitia rapport van psychiater dr. E. Mutter, volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten en heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De officier van justitie vraagt de rechtbank geen maatregel op te leggen, omdat dit niet proportioneel en doelmatig wordt geacht.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten niet kunnen worden toegerekend aan de verdachte, conform het advies van de Pro Justitia rapporteur. De verdachte zal ontslagen moeten worden van alle rechtsvervolging.
5.3
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van de verdachte in het bijzonder acht geslagen op het over de verdachte opgestelde Pro Justitia rapport van E. Mutter, psychiater, van 17 november 2023.
De psychiater heeft geadviseerd om de verdachte ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde, indien bewezen, volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de vorm van een bipolaire stoornis, laatste episode manisch, met psychotische kenmerken in volledige remissie. Ten tijde van het onder feit 1 tenlastegelegde was er sprake van een eerste manische episode met psychotische kenmerken. De psychiater schrijft in haar rapport onder meer het volgende:
Concluderend is er sprake geweest van een eerste manische episode met psychotische kenmerken in het kader van een bipolaire stoornis bij een man met een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Betrokkene heeft wel een aantal maanden voorafgaand aan deze episode een sombere episode doorgemaakt, waarvoor hij werd ingesteld op een antidepressivum, waar hij plotseling mee gestopt is. De nieuwe drukke baan en het plotseling stoppen met het antidepressivum kan een rol gespeeld hebben in het ontstaan van deze manisch-psychotische episode. Passend bij het ontstaan van een manie is dat het beeld geleidelijk ontstaan is, waarbij in eerste instantie betrokkene zich vol energie en zelfverzekerd voelde en veel ideeën en plannen had. Maar waarbij geleidelijk het denken steeds sneller en meer van de hak op de tak verliep, totdat hij uiteindelijk allerlei verbanden legde tussen gebeurtenissen die niet klopten en ook inhoudelijk grootheidsideeën en paranoïde gedachten ontwikkelde. Zijn stemming was eerst eufoor en ontremd maar geleidelijk aan steeds wisselender (van eufoor, tot verdriet en boosheid met agitatie) en volgde als het waren zonder enige rem de volledige ontspoorde inhoud van zijn denken. Het gebruik van cannabis in de laatste periode voor het tenlastegelegde kan de psychotische symptomen verergerd hebben, maar lijkt in eerste instantie niet de oorzaak te zijn geweest van het ontstaan van het beeld an sich.
Vanaf eind oktober ontstond er een manisch toestandsbeeld, dat in de loop van de tijd steeds ernstiger werd en betrokkene ook psychotische symptomen kreeg. In de laatste week voor het tenlastegelegde ging betrokkene zich steeds meer bizar en achterdochtig gedragen, waarbij hij meerdere keren ook zichtbaar prikkelbaar en geagiteerd was en zaken niet meer los kon laten. Op de dag van het tenlastegelegde hebben de bizarre ideeën, de verhoogde betekenisgeving aan allerlei toevalligheden en het versnelde en chaotische denken ervoor gezorgd dat betrokkene niet goed heeft kunnen inschatten en overzien wat zijn ‘vreemde’ gedrag bij anderen opriep. Omdat hij zich van geen kwaad bewust was, snapte hij op dat moment niet waarom aangever hem voor de derde keer aansprak terwijl hij toch geen kwaad in de zin had. Door zijn psychotische belevingen was hij niet in staat om de situatie goed in te schatten en is het zeer waarschijnlijk dat hij de situatie als veel bedreigender heeft ervaren dan die in werkelijkheid was. Bij een manisch-psychotisch toestandsbeeld past tevens dat er sprake is van een snel wisselende stemming, ontremming en een verstoorde impulscontrole en van hieruit is te verklaren dat betrokkene veel te extreem heeft gereageerd op het feit dat hij werd aangesproken door aangever en zijn controle heeft verloren over zijn agressie.
Ook na het tenlastegelegde bleef het manisch-psychotische beeld bestaan. Dat het manisch-psychotisch toestandsbeeld tijdens het trajectconsult verricht door een psycholoog van het NIFP niet herkend werd komt waarschijnlijk door de expliciete opdracht van de vorige advocaat aan betrokkene om over bepaalde onderwerpen niet te spreken en door het feit dat het ging om een kort gesprek in een gestructureerde omgeving, waarbij het betrokkene gelukt is om de façade gedurende het gesprek op te houden.
Op dit moment is de bipolaire stoornis volledig in remissie bij gebruik van medicatie.
Er zijn onvoldoende criteria aanwezig om te spreken van een stoornis in cannabisgebruik. Hij lijkt de cannabis alleen gebruikt te hebben in de hoop daarmee beter in slaap te komen en zijn hoofd ‘stop te zetten’.
Het advies is om het tenlastegelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van de psychiater worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de bevindingen en het advies van de psychiater daarom over. Hoewel het advies van de psychiater uitsluitend betrekking heeft op feit 1, is de rechtbank van oordeel dat haar bevindingen en conclusies ook gelden voor de onder feit 2 tenlastegelegde vernieling, aangezien deze vernieling twee dagen na het geweldsincident plaatsvond en het manisch-psychotische toestandsbeeld bij de verdachte volgens de psychiater ook na het geweldsincident (feit 1) bleef bestaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte ten tijde van het plegen van beide tenlastegelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het handelen van de verdachte werd volledig gestuurd door zijn stoornis, waardoor de verwijtbaarheid van zijn gedragingen is komen te vervallen. Deze omstandigheid sluit de strafbaarheid van de verdachte uit. De rechtbank acht de verdachte dan ook niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Geen maatregel

Nu de verdachte niet strafbaar wordt bevonden aan de tenlastegelegde feiten, kan de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van een straf. Immers, voor strafoplegging is het noodzakelijk dat de verdachte enig verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank zal evenmin overgaan tot het opleggen van een strafrechtelijke maatregel, zoals bijvoorbeeld de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs). De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het Pro Justitia rapport, waarin de psychiater de kans op recidive bij de verdachte als laag inschat. De psychiater wijst hierbij op het feit dat de verdachte inmiddels hersteld is van zijn manische/psychotische episode en dat sprake is van ziektebesef en behandeling bij de GGZ in Groot-Brittannië op vrijwillige basis. De psychiater adviseert daarom de verdachte geen maatregel op te leggen. Ter onderbouwing schrijft de psychiater onder meer het volgende:
Betrokkene heeft in de periode van het tenlastegelegde zijn eerste manisch-psychotische episode doorgemaakt, destijds herkende hij niet wat er aan de hand was en zocht hij geen behandeling omdat hij zich juist goed voelde. Inmiddels is hij goed hersteld en is er sprake van ziektebesef en –inzicht en is hij op vrijwillige basis nog steeds onder behandeling van de reguliere GGZ in Groot-Brittannië. Bij een eventuele volgende episode zullen betrokkene en de mensen om hem heen eerder de symptomen herkennen en hulp kunnen zoeken bij de behandelaren. Daarnaast is betrokkene goed ingebed in een pro-sociale omgeving en spelen er geen sociale problemen. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat.
Omdat betrokkene een eerste manisch-psychotische episode heeft doorgemaakt, is het nu nog niet duidelijk hoe het verdere beloop van de bipolaire stoornis zal zijn. Om een terugval in een manie te voorkomen is het van belang dat hij voorlopig in behandeling blijft bij de GGZ, dat er een signaleringsplan met hem en de mensen om hem heen wordt gemaakt, zodat vroege signalen tijdig herkend worden en de behandeling zo nodig opgeschaald kan worden. Na schorsing is betrokkene gedwongen opgenomen in Groot-Brittannië. Tijdens deze opname, die vergeleken kan worden met een zorgmachtiging krachtens de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (WVGGZ), is betrokkene na instelling op medicatie goed hersteld en zijn de symptomen van de psychiatrische stoornis volledig verdwenen. De huidige behandeling op vrijwillige basis in de reguliere GGZ in Groot-Brittannië lijkt voldoende om het risico op recidive laag te houden. Het blijft van belang dat betrokkene, samen met de mensen om zich heen en zijn ambulante behandelaar goed in de gaten houden dat de symptomen niet terugkomen en zo nodig de behandeling weer intensiveren. Deze behandeling kan het best vorm gegeven worden in Groot-Brittannië. Gezien het laag ingeschatte risico op recidive, het feit dat betrokkene gemotiveerd is voor een behandeling in de GGZ in Groot-Brittannië en het feit dat betrokkene, voor zover bekend, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen lijkt een (voorwaardelijke) Tbs-maatregel niet proportioneel en ook minder doelmatig omdat betrokkene het beste in zijn eigen leefomgeving behandeld kan worden.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater met betrekking tot het gevaar voor herhaling over en oordeelt – zoals eveneens door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsvrouw is bepleit – dat aan de verdachte geen strafrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.
Voor het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr ontbreekt bij ontslag van rechtsvervolging een wettelijke grondslag. Het door de advocaat van het slachtoffer verzochte contactverbod kan daarom niet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen

De vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 70.197,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De vordering van Politie Noord-Holland
De benadeelde partij Politie Noord-Holland heeft een vordering tot schadevergoeding van € 415,39 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering dienen te worden verklaard nu niet is voldaan aan de ontvankelijkheidseis van artikel 361, tweede lid, sub a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij een ontslag van alle rechtsvervolging niet mogelijk is om de vordering van de benadeelde partijen toe te wijzen. In dat geval is evenmin oplegging van de schadevergoedingsmaatregel mogelijk, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 361, tweede lid, onder a Sv bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, of een zorgmachtiging met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg (Wfz) is afgegeven, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, de zogenaamde schuldig verklaring zonder straf. Een ontslag van alle rechtsvervolging behoort daar niet toe.
De raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de rechtbank verzocht om de periode die de verdachte in een psychiatrische kliniek in het Verenigd Koninkrijk heeft doorgebracht gelijk te stellen aan een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Deze zorgmachtiging kan via de schakelbepaling van artikel 2.3 Wfz immers ook in het kader van een strafrechtelijke procedure worden opgelegd.
De rechtbank gaat aan dat verzoek voorbij, omdat naar haar oordeel de opname van de verdachte in een psychiatrische kliniek in het Verenigd Koninkrijk niet zonder meer gelijk gesteld kan worden aan de zorgmachtiging als bedoeld in de Wvggz en de Wfz. Daarvoor beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie, zowel over de in het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de verdachte gevolgde procedure als over het Engelse recht betreffende gedwongen opnames van personen met psychiatrische problematiek in zijn algemeenheid.
Nu in onderhavige strafzaak niet voldaan is aan de ontvankelijkheidsvereisten als bedoeld in artikel 361, tweede lid, sub a Sv zal de rechtbank beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering. Zij kunnen hun vordering indien gewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op al het voorgaande, ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sv.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Op grond van de wet is er binnen deze strafprocedure geen ruimte om over te gaan tot toekenning van een schadevergoeding. Dit laat onverlet dat door de verdachte en diens raadsvrouw in correspondentie en op de zitting is erkend dat de benadeelde partij schade heeft geleden en de verdachte zich ook bereid heeft getoond met de aangever en/of zijn raadsvrouw in gesprek te gaan over een vergoeding van (een deel van) die schade. Daar waar de aangever op de zitting heeft aangegeven niet met de verdachte om de tafel te willen, geeft de rechtbank partijen in overweging om met behulp van hun advocaten en eventueel een onafhankelijke mediator tot afwikkeling van de schade te geraken.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij Politie Noord-Holland niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. M.A.J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2024.