ECLI:NL:RBNHO:2024:11011

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
15-029069-24 en 15-335896-23 (ter zitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens gewelds-, wapen- en drugsfeiten met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een reeks gewelds-, wapen- en drugsdelicten. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, werd geconfronteerd met meerdere tenlasteleggingen, waaronder openlijke geweldpleging, wapenbezit en het bezit van verdovende middelen. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte op 3 september 2024 in tegenwoordigheid van zijn raadsman en de officier van justitie werd gehoord. De officier van justitie, mr. R. Klein, vorderde bewezenverklaring van alle feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor enkele tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zonder duidelijke aanleiding geweld zocht en daarbij wapens gebruikte, wat leidde tot gevoelens van angst in de samenleving. De verdachte had eerder al veroordelingen voor geweldsdelicten en toonde geen bereidheid om met hulpverleners te praten over zijn gedrag.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een geldbedrag van € 180,- verbeurd verklaard, dat tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte was aangetroffen. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grondslag was voor vergoeding van immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-029069-24 en 15-335896-23 (ter zitting gevoegd)
Uitspraakdatum: 17 september 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(15/029069-24)
1
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2024 tot en met 26 januari 2024 te Haarlem, in elk geval in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Sig Sauer, model 320 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of daarnaast munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een centraalvuur patroon (volmantel) van het kaliber .32 (7,65 x 17 mm) voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 18 januari 2024, te Haarlem, openlijk, te weten op of aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten:
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] , door:
- voornoemde personen dreigend en/of gewapend met een pistool en/of stok, althans een langwerpig voorwerp, te benaderen,
- met voornoemde pistool en/of stok, althans langwerpig voorwerp, op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te richten,
- ( vervolgens), een of meerdere malen met de vuisten en/of voeten en/of voornoemde stok, althans langwerpig voorwerp, in/op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan en/of schoppen;
3
hij op of omstreeks 26 januari 2024 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,93 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,63 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere windschermen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Haarlem [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 4] één of meermaals dreigend de woorden toe te voegen "Ik sla gelijk je neus kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(15-335896-23)
6
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Haarlem een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
7
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Haarlem [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] één of meerdere malen in het gezicht te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 en 7 ten laste gelegde vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voor feit 5 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, nu een ‘kapotte neus’ niet per definitie zwaar lichamelijk letsel oplevert en het dreigen daarmee dus geen bedreiging in de zin van de wet is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman ten aanzien van de feiten 2 en 7 worden door de inhoud van die bewijsmiddelen weerlegd.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen feit 2 (openlijke geweldpleging)
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bij dit incident aanwezig is geweest. De beide aangevers waren kennelijk in het bezit van gestolen goederen en zijn dus niet van onbesproken gedrag. Daarnaast waren ze beiden naar eigen zeggen onder invloed van alcohol, zodat hun verklaringen ook om die reden onbetrouwbaar zijn. De verklaring van de getuige [getuige] over een wegrijdende auto, zegt te weinig over de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder ziet de rechtbank in de omstandigheden dat de aangevers kort voor het incident alcohol zouden hebben genuttigd en dat zij mogelijk in het bezit waren van gestolen goederen, geen aanleiding om die verklaringen als onbetrouwbaar te bestempelen.
De verklaringen komen in hoge mate met elkaar overeen en aangever [slachtoffer 1] heeft ongeveer een maand later telefonisch in grote lijnen hetzelfde verteld. De aangiftes zijn dus wel degelijk betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De in een proces-verbaal van bevindingen opgenomen getuigenis van [getuige] over de door haar waargenomen voertuig en het mogelijke kenteken komt in hoge mate overeen met de auto waarin de verdachte enkele dagen eerder was staande gehouden. Die gegevens worden in samenhang beschouwd met het overige bewijs dat naar de verdachte wijst, te weten het gegeven dat de aangevers [medeverdachte] als tweede dader herkennen, dat de eerste dader roept “Hé, dat is mijn vader!” en dat de verdachte inderdaad de zoon is van medeverdachte [medeverdachte] .
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging in vereniging.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen feit 5 (bedreiging)
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling, is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in een ruzieachtige discussie met de aangever was verwikkeld over het parkeren van zijn auto, een en ander tegen de achtergrond van een kennelijk langer bestaand (buren)conflict. Het onder die omstandigheden bezigen van de woorden “ik sla gelijk je neus kapot” kon naar het oordeel van de rechtbank bij de aangever de redelijke vrees opwekken dat hij daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Dat een kapotte neus wellicht niet (altijd) als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, doet daar niet aan af.
De rechtbank acht daarom ook de onder 5 ten laste gelegde bedreiging bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij in op 26 januari 2024 te Haarlem, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Sig Sauer, model 320, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een centraalvuur patroon (volmantel) van het kaliber .32 (7,65 x 17 mm) voorhanden heeft gehad;
2
hij op 18 januari 2024, te Haarlem, openlijk, te weten aan [adres] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen:
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] , door:
- voornoemde personen dreigend en/of gewapend met een pistool en/of een langwerpig voorwerp, te benaderen,
- voornoemd pistool op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te richten,
- vervolgens een of meerdere malen met de vuisten en/of voornoemde langwerpig voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan;
3
hij op 26 januari 2024 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,93 gram cocaïne en 2,63 gram heroïne,
4
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk meerdere windschermen, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft vernield;
5
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Haarlem [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] meermaals dreigend de woorden toe te voegen "Ik sla gelijk je neus kapot";
(15-335896-23)
6
hij op 5 november 2023 te Haarlem een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen;
(15-335896-23)
7
hij op 5 november 2023 te Haarlem [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] in het gezicht te slaan.
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie
2.
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
3.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, , meermalen gepleegd
4.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
5.
Bedreiging met zware mishandeling
6.
Handelen in strijd met artikel. 27, eerste lid van de Wet wapens en munitie
7.
Mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt, met eventueel een voorwaardelijk gedeelte daarbij.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van slechts enkele maanden schuldig gemaakt aan een reeks bijzonder verwerpelijke gewelds-, wapen- en drugsfeiten. De geweldsfeiten kenmerken zich doordat de verdachte steeds zonder duidelijke aanleiding de confrontatie met een of meer anderen zoekt en dan schijnbaar uit het niets overgaat tot (soms fors) geweld of bedreiging met geweld. Het wapenbezit kan niet los worden gezien van de geweldsfeiten en doet vermoeden dat de slachtoffers er nog genadig vanaf zijn gekomen. Ook het bezit van de bolletjes heroïne en cocaïne doet vrezen dat de verdachte zich begeeft in een pro-criminele omgeving waarin geweld, wapens en drugs aan de orde van de dag zijn.
Het ongeremd gewelddadige optreden van de verdachte heeft niet alleen de slachtoffers leed bezorgd, daarnaast hebben alle feiten ook gevoelens van angst in de samenleving versterkt.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van de verdachte (het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 juni 2024), waaruit blijkt dat hij reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot (onder meer) vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport dat de Reclassering op 27 februari 2024 over de verdachte heeft geschreven. Hoewel de verdachte niet over de verdenkingen heeft willen spreken, worden in het rapport zorgen geuit over zijn persoonlijkheid en wordt in overweging gegeven om hem gedragsdeskundig te laten onderzoeken. Omdat de verdachte vervolgens heeft geweigerd om met de bezoekende psycholoog in gesprek te gaan, is over de verdachte en zijn mogelijke persoonlijkheidsproblematiek verder niets bekend.
De rechtbank betreurt het dat de verdachte geen opening van zaken heeft gegeven over de feiten waarvan hij wordt beschuldigd en dat hij met de Reclassering noch de psycholoog hierover heeft willen praten. De rechtbank kan zo niet nagaan wat de oorzaken zijn van het steeds terugkerende gewelddadig gedrag, of de verdachte spijt heeft van zijn daden en of hij in de toekomst wellicht een andere weg wil inslaan.
Het baart de rechtbank grote zorgen dat de verdachte enerzijds herhaaldelijk voor geweldsfeiten in aanraking met justitie komt en klaarblijkelijk geen enkele lering heeft getrokken uit de eerdere veroordelingen tot taakstraffen en gevangenisstraffen, en anderzijds dat de verdachte geen enkele openheid betracht en voor gedragsdeskundigen een gesloten boek blijft.
Een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is, met name vanwege de ernst van de openlijke geweldpleging en het vuurwapenbezit, niet meer aan de orde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Bijkomende straf (verbeurdverklaring geldbedrag)

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 180,- dient te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het geldbedrag is aangetroffen tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte ( [adres] ). Het geldbedrag (drie briefjes van € 50,-, een briefje van € 20,- en een briefje van € 10,-) bevond zich in een nektasje in de slaapkamer van de verdachte. In hetzelfde nektasje zat een bolletje heroïne en een zwarte etui met daarin twaalf bolletjes cocaïne en acht bolletjes heroïne. De cocaïne en heroïne zijn voorwerpen van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervanuit dat het aangetroffen geldbedrag zogenaamd ‘handelsgeld’ betrof van de in- en verkoop van verdovende middelen.
Dit aan de verdachte toebehorende geldbedrag heeft daarom te gelden als een voorwerp met betrekking tot welke het onder feit 3 bewezenverklaarde feit is begaan als bedoeld in art. 33a lid 1 onder b Wetboek van Strafrecht en is als zodanig vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.Vordering benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich gesteld als benadeelde partij terzake het onder feit 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit (openlijke geweldpleging). Namens hem heeft mr. R. van den Berg, advocaat te Haarlem, ter terechtzitting en mondeling gevorderd de immateriële schade te vergoeden ter hoogte van € 2.500,00 die hij als gevolg van dat feit zou hebben geleden. Deze schade betreft ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 aanhef en onder b BW, aangezien de aard en ernst van de normschending meebrengt dat de daaruit voor de benadeelde voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon (zonder meer) kan worden aangenomen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, nu de verdachte bij dat tweede tenlastegelegde feit het oogmerk had om zodanige immateriële schade toe te brengen (zoals bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder a BW).
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de schade onvoldoende is onderbouwd, zodat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen grondslag bestaat voor vergoeding van immateriële schade, zodat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Van het oogmerk om immateriële schade toe te brengen is slechts in uitzonderlijke en evidente gevallen sprake. Bij de onder 2 bewezenverklaarde openlijke geweldpleging is, mede gelet op de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, daarvan geen sprake.
Er is evenmin sprake van een geval waarin de aard en de ernst van de normschending maken dat het zozeer voor de hand ligt dat de benadeelde nadelige gevolgen heeft ondervonden, dat (zonder verdere onderbouwing) sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat de openlijke geweldpleging op 18 januari 2024 een behoorlijke indruk op de benadeelde partij heeft gemaakt, is voor schadevergoeding op deze grond meer vereist dan die enkele vaststelling.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 57, 141, 285, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 26, 27, 54, 55 van de Wet wapens en munitie;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaartbewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaaltdat de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaartde verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 [veertien] maanden.
Bepaaltdat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaartverbeurd:
180 EURO (PL1100-2024013116-1568601 IBG 26-01-2024)
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
Mr. H. Bakker, voorzitter,
Mrs. C.W.M. Giesen en D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 september 2024.