ECLI:NL:RBNHO:2024:11010

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
15/066247-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling van ambtenaren door verdachte met psychische problemen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling van ambtenaren. De verdachte heeft op 24 februari 2024 in Heemstede met een mes meermalen in het lichaam van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. Daarnaast heeft hij op 26 februari 2024 in Haarlem twee ambtenaren mishandeld door hen te slaan en te krabben. De rechtbank heeft de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een schizofreniforme stoornis, meegewogen in de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 608 dagen, waarvan 400 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder verplichte medicatie-inname en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenspraak en de uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/066247-24
Uitspraakdatum: 16 september 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 september 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers (advocaat te Hoofddorp), naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken, meermalen, althans eenmaal in de schouder en/of de arm en/of de rechterkant van de buik en/of de vinger en/of het rechterbovenbeen en/of de lies, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal, in de schouder en/of de arm en/of de rechterkant van de buik en/of de vinger en/of het rechterbovenbeen en/of de lies, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 februari 2024 te Heemstede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal in de schouder en/of de arm en/of de rechterkant van de buik en/of de vinger en/of het rechterbovenbeen en/of de lies, althans in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
Feit 2
hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Haarlem, (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn
bediening heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] meerdere klappen tegen het lichaam te geven en/of met zijn, verdachtes nagels over het gezicht van die [slachtoffer 2] te krabben en/of het oor van die [slachtoffer 2] (met kracht) vast te pakken en/of
- die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal met een vuist op zijn gezicht te slaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
Primair
hij op 24 februari 2024 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes meermalen in de schouder, de arm, de buik, de vinger, het bovenbeen en de lies van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 26 februari 2024 te Haarlem, ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] meerdere klappen tegen het lichaam te geven en met zijn, verdachtes, nagels over het gezicht van die [slachtoffer 2] te krabben en het oor van die [slachtoffer 2] vast te pakken, en
- die [slachtoffer 3] meermalen met een vuist op zijn gezicht te slaan.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primair:
poging tot doodslag;
Feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Over de verdachte is een psychiatrisch rapport opgemaakt. Hoewel de psychiater over de verdachte heeft gerapporteerd dat ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een schizofreniforme stoornis en misbruik van cannabis (in remissie), wordt niet geconcludeerd tot (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 608 dagen, waarvan 400 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte en het advies van de psychiater tot verminderde toerekenbaarheid. De raadsvrouw heeft verzocht een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel eindigt op 19 september 2024, de datum waarop de verdachte zou kunnen verblijven in een begeleid wonen voorziening. Daarnaast kan dan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van de mogelijkheid tot verplichte medicatie-inname.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een scherp mes meermalen in te steken op het lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verspreid over (de rechterflank van) zijn lichaam steek- en snijwonden opgelopen, waarbij met name de wond in de liesstreek potentieel levensbedreigend was. Dit is een zeer ernstig feit. De verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en het is evident dat een dergelijk feit een grote impact heeft op het slachtoffer. Dergelijke feiten dragen tevens bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving, in het bijzonder bij de overige aanwezigen die direct zijn geconfronteerd met (de gevolgen van) het gepleegde feit. Ook voor hen moet het een beangstigende ervaring zijn geweest.
Daarnaast heeft de verdachte twee medewerkers van het cellencomplex mishandeld door (onder meer) met de vuist in het gezicht te slaan en met de nagels over het gezicht te krabben. De slachtoffers hebben hierdoor (bloedend) letsel in het gezicht opgelopen. Door zo te handelen, heeft de verdachte ook inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 9 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 21 mei 2024, opgesteld door dr. D.J. Vinkers, psychiater. Het psychiatrisch rapport houdt (onder meer) het volgende in:
Bij onderzochte is sprake van schizofreniforme stoornis en misbruik van cannabis (in remissie). Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien dit bewezen wordt geacht. Betrokkene zegt dat hij geen cannabis meer gebruikte in de maanden voor het tenlastegelegde. Betrokkene voelde zich door zijn paranoïde wanen in het nauw gedreven. Mede omdat betrokkene zich het tenlastegelegde niet meer (goed) herinnert, blijft dit echter onduidelijk. Zo zijn er anamnestisch geen aanwijzingen voor akoestische hallucinaties (bv. stemmen die hem opdracht geven). Het is echter wel aannemelijk dat er (indien bewezen) een doorwerking was van zijn psychotische toestandsbeeld in het tenlastegelegde. Een volledige doorwerking kan niet worden uitgesloten, maar is in het huidige onderzoek niet aangetoond. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in een (op zijn minst) verminderde mate toe te rekenen.
Uit het gestructureerde risico prognose instrumenten HKT-R en de SAPROF en de
klinische inschatting blijkt dat betrokkene een matig hoog risico heeft op recidive van een geweldsdelict zonder begeleiding of behandeling. Als hij wel begeleiding krijgt en/of wordt behandeld, wordt het risico op recidive van een geweldsdelict laag ingeschat.
Geadviseerd wordt om betrokkene als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel een (ambulante) psychiatrische behandeling bij een forensisch-psychiatrische polikliniek of een FACT team op te leggen. Hij zou daarmee de komende tijd (ambulant) kunnen worden begeleid en behandeld met (twee)wekelijkse gesprekken en cognitieve gedragstherapie. Als dat geïndiceerd wordt geacht en betrokkene gaat hiermee akkoord, zou er een antipsychoticum kunnen worden voorgeschreven. Ook de abstinentie van cannabis moet worden gecontroleerd. Een opname wordt (nu) weinig zinvol geacht. Reclassering zou toezicht op de uitvoering van deze maatregel kunnen houden.
De rechtbank neemt het advies van de psychiater over. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, waarmee in de straftoemeting rekening zal worden gehouden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 6 augustus 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Het reclasseringsrapport houdt (onder meer) het volgende in:
Uit ons onderzoek en de beschikbare stukken komt het beeld van een jongeman naar voren die zijn leven goed op orde had in praktische zin. Er was sprake van stabiele huisvesting, een dagbesteding, een gezonde financiële situatie en een stabiel sociaal netwerk. Zorgelijk is het middelengebruik en de gestelde diagnostiek (betrokkene is in het kader van de huidige strafzaak psychiatrisch onderzocht). Ook ontbreekt het betrokkene aan huisvesting na detentie. Ten aanzien van de kans op recidive is het van belang dat betrokkene een behandeling ondergaat, waarbij het vergroten van ziekte-inzicht, het herkennen van signalen van ontregeling en het abstinent blijven van drugs belangrijke onderwerpen zijn. Dit kan gerealiseerd worden in het kader van een toezicht door de reclassering. Betrokkene heeft aangegeven daaraan zijn medewerking te zullen verlenen.
De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel: een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en tot de verplichte inname van medicatie, begeleid wonen, het vinden van dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf
De ernst van de feiten en de (verstrekkende) gevolgen daarvan voor de slachtoffers rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Alles afwegende – en met name indachtig de psychische toestand van de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten – is de rechtbank van oordeel dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is. Dit betekent dat de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 608 dagen zal opleggen. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van 400 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met als doel dat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd, waaronder de mogelijkheid tot verplichte inname van medicatie. De rechtbank acht noodzakelijk dat in het geval een arts het innemen van medicatie geïndiceerd acht, en de verdachte daartoe zelf de noodzaak niet ziet, de mogelijkheid bestaat om – ter afwending van gevaar en van dusdanige escalatie dat een klinische opname in beeld komt – de inname van medicatie door de verdachte te verplichten.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – indien hij niet wordt behandeld – wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. Vorderingen benadeelde partijen schadevergoedingsmaatregel
7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 7.294,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
Beschadigde kleding € 404,00
Gemist salaris € 960,00
Eigen risico zorgverzekering € 385,00
Taxi vanuit het ziekenhuis € 30,00
Verband en ontsmettingsmiddel € 15,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering gemotiveerd betwist. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd, hetgeen tot afwijzing zou moeten leiden. Ten aanzien van de beschadigde kleding heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de rechtbank van haar schattingsbevoegdheid gebruik kan maken. De raadsvrouw heeft tot slot verzocht de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 449,00. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
1. Beschadigde kleding € 404,00
4. Taxi vanuit het ziekenhuis € 30,00
5. Verband en ontsmettingsmiddel € 15,00.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voorts is dit deel van de schade, mede gelet op de inhoud van het procesdossier, voldoende onderbouwd.
De rechtbank is – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de raadsvrouw – van oordeel dat de overige materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Deze schade komt niet voor toewijzing in aanmerking en de vordering zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de immateriële schade stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van lichamelijk letsel. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij (artikel 6:106 onder b BW). De rechtbank komt, gelet op de aard en ernst van het feit, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 billijk voor. Het meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.449,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer gevorderde zal niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 450,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van lichamelijk letsel. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij (artikel 6:106 onder b BW). De vordering is door de raadsvrouw niet betwist. De rechtbank komt, gelet op de aard en ernst van het feit, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, volledige vergoeding van de immateriële schade billijk voor.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 450,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat sprake is geweest van lichamelijk letsel. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij (artikel 6:106 onder b BW). De vordering is door de raadsvrouw niet betwist. De rechtbank komt, gelet op de aard en ernst van het feit, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, volledige vergoeding van de immateriële schade billijk voor.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Straf en bijzondere voorwaarden
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
608 dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
400 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte (hierna ook te noemen: de veroordeelde) zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
Meldplicht
- zich zal melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
- zich zal laten behandelen door een forensisch FACT team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- zal meewerken aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Dagbesteding
- zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding, met een vaste
structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole
- zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partijgeleden schade tot een bedrag van
€ 3.449,00(zegge: drieduizend vierhonderd negenenveertig euro), bestaande uit € 449,00 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.449,00 (zegge: drieduizend vierhonderd negenenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 44 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partijgeleden schade tot een bedrag van
€ 450,00(zegge: vierhonderd vijftig euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partijgeleden schade tot een bedrag van
€ 450,00(zegge: vierhonderd vijftig euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van
19 september 2024 om 15:00 uur, op de dag waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf en op het moment waarop de verdachte is aangekomen bij [adres] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2024.