ECLI:NL:RBNHO:2024:11006

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
15/205692-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte tot jeugddetentie voor het opzettelijk invoeren van cocaïne

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 25 juni 2024 te Schiphol bijna 6 kilogram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 2006 en thans gedetineerd in P.I. Almelo, is veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van de verdachte, wat leidde tot een afwijking van de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van onderzoek, in haar oordeel meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet oplevert en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van het feit en de pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden. Naast de jeugddetentie is ook een taakstraf van 100 uren opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte de kans gegeven om zijn leven een positieve wending te geven, met de hoop dat hij deze kans aangrijpt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/205692-24
Uitspraakdatum: 13 augustus 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. Almelo.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B. Thuijs, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de zitting van 13 augustus 2024 onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan conform dit vonnis.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 25 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is gekomen, te weten:
 de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 13 augustus 2024 heeft afgelegd;
 het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 25 juni 2024 (dossierpagina’s 40 tot en met 42); en
 het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen NFiDENT, met bijlagen, van 27 juni 2024 (dossierpagina’s 49 tot en met 57).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het advies van de reclassering over te nemen en het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten aanzien van het bewijs heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft verzocht om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 296 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast kan volgens de raadsman eventueel een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. Het is van belang dat de weerbaarheid van de verdachte wordt vergroot en dat hij de mogelijkheid krijgt om in september 2024 te starten met een vervolgopleiding, aldus de raadsman.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 6 kilogram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten (liquidaties) en strafbare feiten die gebruikers plegen om hun behoefte aan deze stof te financieren.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 juli 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 1 augustus 2024, opgesteld de Reclassering Nederland. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte begeleid wordt door de jeugdreclassering, dat de verdachte ambulant begeleid wordt, dat hij zich inspant voor het vinden en behouden van school of werk met een vaste structuur en openheid van zaken geeft over zijn financiële zaken en waar nodig betalingsregelingen treft.
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit was de verdachte 18 jaar oud. Gelet op het hiervoor genoemde reclasseringsadvies hebben de officier van justitie en de raadsman verzocht om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank ziet zich gelet daarop in de eerste plaats gesteld voor de vraag of het volwassenenstrafrecht, dan wel het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Uitganspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Ter onderbouwing van het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen, schrijft de reclassering in het genoemde rapport dat de verdachte de risico’s van zijn handelen, vergeleken met leeftijdsgenoten, niet goed inschat, dat er pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden zijn en dat de verdachte actief deelnam aan het gezin en afspraken met pleegzorg en zijn pleegmoeder nakwam. Hij lijkt daarom ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Verder schrijft de reclassering dat de verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar is.
Op basis van het voorgaande en gelet op de indruk die de rechtbank ter terechtzitting zelf van de persoon van de verdachte heeft gekregen, is de rechtbank van oordeel dat pedagogische beïnvloeding van de verdachte nog mogelijk lijkt en dat hij daarbij gebaat zal zijn. Daarbij komt dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft bekend en ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven in te zien dat zijn handelen onrechtmatig en verwijtbaar is geweest. Toepassing van het jeugdstrafrecht is van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte en is tevens in het belang van de maatschappij om het plegen van strafbare feiten in de toekomst door de verdachte te voorkomen. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat op het bewezen verklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf overweegt de rechtbank dat de vordering van de officier van justitie haar in algemene zin niet onredelijk voorkomt. De specifieke persoon, met name zijn kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid, leiden er in dit geval echter toe dat de rechtbank van die vordering afwijkt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 10 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot 8 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 100 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank geeft de verdachte met deze strafafdoening, waarbij veel hulpverlening wordt ingezet, een kans om zijn leven (weer) een goede wending te geven en gaat ervan uit dat hij deze kans met beide handen aangrijpt.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon (merk: Samsung; kleur: zwart), moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is namelijk gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van deze mobiele telefoon is begaan of voorbereid.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.

9. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven,
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij,
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert,
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar,
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
10 (tien) maanden,
beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 8 (acht) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren,
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
 meewerkt aan begeleiding door een IFA coach van Levvel of soortgelijke instelling, die de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
 zich inspant voor het vinden en behouden van school of werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag; en
 openheid van zaken geeft over zijn financiële zaken en afbetalingsregelingen treft waar nodig,
geeft aan de jeugdreclassering, te weten: de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Amsterdam, de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden,
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdruk(ken) of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, medewerking zal verlenen aan huisbezoeken en zich bij de reclassering zal melden zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht,
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen jeugddetentie,
verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mobiele telefoon (merk: Samsung, kleur: zwart); en
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. A. Talmricht, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.G. van der Erve,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2024.